ECLI:NL:RBDHA:2023:8505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
NL22.5922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en geloofwaardigheid van de eiser in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 9 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben, heeft op 16 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 9 maart 2022 afgewezen, met de motivering dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig was. Eiser heeft in zijn beroep betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn verklaringen over de bedreigingen door rebellen in Senegal en Gambia niet geloofwaardig zijn.

De rechtbank heeft de zaak op 12 mei 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser consistent heeft verklaard over zijn ervaringen en dat de staatssecretaris niet voldoende heeft onderbouwd waarom de verklaringen van eiser over de rebellen en de brand bij de werkplaats ongeloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser opnieuw moet beoordelen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en geeft de staatssecretaris een termijn van acht weken om een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak voor de staatssecretaris om voldoende bewijs te leveren voor de afwijzing van dergelijke aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5922

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Volkers)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over de afwijzing van zijn asielaanvraag en het niet in aanmerking brengen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996. Hij heeft op 16 juli 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 9 maart 2022 deze aanvraag afgewezen als ongegrond en geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. In dat besluit wordt ook geweigerd om eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daar richt het beroep zich niet tegen.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en de weigering hem in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is afkomstig uit Brikama in Gambia. Toen hij rond maart 2013 voor een paar weken voor zijn oom werkte in het dorpje [plaats] in Senegal hebben rebellen zijn oom bedreigd. Eiser is die dag door de rebellen meegenomen het bos in en ’s nachts is hij gevlucht. Hij is eerst bij zijn oom langs geweest en de dag erna teruggekeerd naar Brikama. Hier heeft hij zijn werkzaamheden als timmerman weer opgepakt. Naast eisers werkplaats was een werkplaats waar een man genaamd [naam] motorzagen voor rebellen uit Senegal repareerde. Eiser wist dat er regelmatig rebellen bij [naam] kwamen, maar hij had geen andere mogelijkheid dan terug te keren omdat hij geen ander adres had waar hij terecht zou kunnen. Drie à vier maanden na eisers terugkeer naar Gambia stond de werkplaats van [naam] in brand. [naam] heeft eiser de schuld gegeven van deze brand. De rebellen hebben direct na de brand gedreigd dat ze [naam] en eiser zouden vermoorden als ze hun spullen niet terug zouden krijgen. Via [naam] hoorde eiser dat de rebellen nog twee keer zijn teruggekeerd met bedreigingen. Eiser heeft zich in deze periode verdekt opgesteld door elders klusjes te doen. Eiser heeft drie à vier maanden na de brand Gambia verlaten. Hij vreest dat hij bij terugkeer vermoord zal worden door de rebellen.
Het bestreden besluit
4. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De gestelde problemen met de rebellen in Senegal en Gambia zijn ongeloofwaardig bevonden.
4.1.
Op de zitting heeft de staatssecretaris de tegenwerping dat het bevreemdend is dat eiser niet direct na de ontsnapping is vertrokken, maar eerst nog kort is teruggekeerd naar zijn oom in [plaats] , laten vallen. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris de tegenwerping dat het opmerkelijk is dat eiser via Senegal Gambia is ontvlucht ook laten vallen.
Zijn de gestelde problemen met de rebellen in Senegal geloofwaardig?
Eiser heeft weinig verklaard over de rebellen in Senegal
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de verklaringen over hoe de rebellen eruitzagen weinig concreet en gedetailleerd zijn en niet overtuigen. Eiser heeft verklaard dat hij niet weet hoe de rebellen eruitzagen of tot welke groepering zij behoorden. Gezien de tijdsduur van de ontvoering van eiser mocht worden verwacht dat hij exact had kunnen verklaren met hoeveel personen de rebellen waren en hoe zij eruitzagen.
5.1.
Eiser voert aan dat hij niet ongeloofwaardig heeft verklaard over de rebellengroep waar hij in Senegal mee in aanraking kwam. Hij wijst erop dat hij geen lange tijd (ongeveer drie uur) bij hen heeft doorgebracht en dat de staatssecretaris daarom ten onrechte verwacht dat hij exact kan verklaren hoeveel rebellen er waren, hoe zij eruitzagen en tot welke groepering zij behoorden. Bovendien was het donker toen de rebellen het dorp in kwamen en was er geen straatverlichting. Om die redenen is het begrijpelijk is dat eiser hier geen specifieke herinnering aan heeft. Volgens eiser zijn niet alle rebellengroepen met een naam of iets dergelijks aan te duiden.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Op zichzelf heeft de staatssecretaris gelijk dat eiser niet veel heeft verklaard over hoe de rebellen eruitzagen, maar de staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom dat afbreuk zou doen aan zijn geloofwaardigheid. Aan eiser is namelijk de vraag gesteld of je kunt zien of iemand bij de rebellen hoort of niet. Eiser antwoordt daarop dat dat niet het geval is, dat sommigen een camouflagejas hebben met soms een spijkerbroek eronder, dat sommigen dat niet hebben en dat het van alles en nog wat was. [1] Omdat eiser de gestelde vraag concreet beantwoordt en door de hoormedewerker niet is doorgevraagd, valt niet in te zien dat de verklaringen van eiser weinig concreet zijn. Hoewel op zichzelf ook juist is dat eiser niet heeft kunnen verklaren hoeveel rebellen er exact waren en tot welke groepering de rebellen behoren, is niet duidelijk waarom de staatssecretaris de ontvoering mede daarom ongeloofwaardig acht. Aan eiser is gevraagd hoeveel rebellen er ineens opdoken. Eiser heeft geantwoord dat er heel veel rebellen waren, maar dat er ongeveer acht rebellen bij hen waren. [2] Eiser voert aan dat het een onoverzichtelijke en angstige situatie was en dat hij maar korte tijd bij hen heeft doorgebracht. Daar komt bij dat de gestelde ontvoering ruim zeven jaar geleden heeft plaatsgevonden. Zoals eiser verder aanvoert, is voorstelbaar dat niet alle rebellen met een naam of iets dergelijks zijn aan te duiden. Eiser heeft deze stelling bovendien onderbouwd met een document van VluchtelingenWerk Nederland, waarin onder meer staat dat er sprake is van verschillende fracties binnen de overkoepelende rebellengroep MDFC. De staatssecretaris heeft in het licht van het voorgaande niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser wordt tegengeworpen dat zijn verklaringen over de rebellen weinig concreet en gedetailleerd zijn.
Het is vreemd dat eiser terugkeert naar zijn woonplaats Brikama in Gambia, terwijl dezelfde rebellen uit Senegal daar regelmatig komen
6. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser inconsequent en onlogisch heeft gehandeld door terug te keren naar Brikama, wetende dat dezelfde rebellen daar hun spullen lieten repareren. De stelling van eiser dat hij er niet vanuit hoefde te gaan dat de rebellen in Senegal en in zijn woonplaats dezelfde waren kan de staatssecretaris niet volgen, omdat eiser heeft verklaard dat rebellen uit Casamance spullen naar Brikama brachten om daar te laten repareren.
6.1.
Eiser voert aan dat het niet onlogisch was om terug te keren naar zijn huis in Gambia na de ontvoering. Ondanks dat hij wist dat rebellen bij [naam] spullen laten maken, had hij er niet van uit hoeven gaan dat exact die rebellen ook daar kwamen. Er is sprake van vele verschillende rebellen. Als onderbouwing wijst hij op enkele bijlagen bij een document afkomstig van VluchtelingenWerk, waaruit volgens hem volgt dat de rebellen versplinterd zijn en lang niet allemaal meer hetzelfde doel nastreven, maar zich vooral bezighouden met plunderen, ontvoeringen en houtsmokkel terwijl zij zich ophouden in de bossen.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Zonder nadere motivering van de staatssecretaris is niet begrijpelijk waarom eiser inconsequent en onlogisch zou hebben gehandeld door terug te keren naar Brikama. Eiser heeft verklaard dat hij geen andere mogelijkheid had dan om terug te keren naar zijn werkplaats in Brikama omdat hij geen ander adres had waar hij terecht kon. Hij had problemen met de rebellen in Senegal dus hij verwachtte in Gambia geen problemen met ze te krijgen. [3] Zoals eiser aanvoert is het voorstelbaar dat hij niet verwachtte dat hij gelet op de afstand tussen [plaats] en Brikama specifiek dezelfde rebellen zou tegenkomen en dat deze rebellen hem dan ook nog zouden herkennen terwijl zij vaker mensen ontvoeren. Te meer omdat sprake is van veel verschillende rebellen en er maar ongeveer acht rebellen waren die hem ontvoerd hebben. Het is daarom denkbaar dat hij het geen aanzienlijk risico vond dat specifiek die rebellen naar Brikama zouden komen. Dat in het algemeen rebellen soms hun spullen lieten repareren bij [naam] en eiser desondanks is teruggekeerd naar Brikama, is – zonder nadere motivering – dus niet inconsequent en/of onlogisch. De (on)geloofwaardigheid van dit element is daarmee niet deugdelijk gemotiveerd door de staatssecretaris.
Tussenconclusie geloofwaardigheid Senegal
7. Geen van de tegenwerpingen van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van de problemen in Senegal houdt stand. Daarmee is het standpunt van de staatssecretaris dat eiser ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over de problemen met Senegal in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd.
Geloofwaardigheid problemen met de rebellen in Gambia
Eiser heeft weinig verklaard over de brand bij [naam]
8. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser specifieker had moeten kunnen verklaren over het ontstaan van de brand, omdat het gaat om een ingrijpende gebeurtenis die de directe aanleiding is geweest voor zijn vertrek uit zijn land van herkomst. Er is rekening gehouden met het beperkte opleidingsniveau en referentiekader van eiser
doordat aan het begin van het nader gehoor is uitgelegd dat als er vragen waren waar eiser moeite mee had, hij dat aan kon geven. Dit heeft eiser niet gedaan. Uit het advies van het FMMU blijkt dat er een klacht is geconstateerd maar dat deze klacht geen beperking vormt voor het horen. Eiser heeft verder de gelegenheid gekregen om correcties en aanvullingen in te dienen.
8.1.
Eiser voert aan dat ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij specifieker had moeten kunnen verklaren over wanneer de brand zou zijn ontstaan omdat hij maar enkele jaren naar de Koranschool is geweest. Volgens eiser is de Koranschool niet te vergelijken met scholing zoals in Nederland. Ook zijn in Gambia exacte tijdstippen en data minder relevant. Het beperkte opleidingsniveau en referentiekader van eiser maken dat hij alleen weet dat de brand drie à vier maanden na zijn terugkomst was en dat het een zaterdag was, maar niet welke datum. Naar mening van eiser heeft de staatssecretaris niet alleen op basis van dit minimale punt kunnen concluderen dat hij niet kan overtuigen over het ontstaan van de brand. Eiser wijst er ook op dat hij tijdens het nader gehoor meermaals heeft gezegd dat hij dingen niet goed kan onthouden.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Eiser heeft weliswaar niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkte opleidingsniveau en referentiekader. Maar desondanks heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd dat eiser specifieker had moeten kunnen verklaren over het ontstaan van de brand, omdat er onvoldoende is doorgevraagd. Aan eiser is gevraagd hoelang hij terug was in Brikama toen de brand ontstond bij het huis van [naam] . Daarop heeft hij geantwoord: “Ik weet het niet precies, maar het is drie à vier maanden nadat ik in Gambia terugkeerde gebeurd.” [4] Daarna is gevraagd wat de datum was dat de brand ontstond in het huis van [naam] . Daarop heeft eiser geantwoord dat het op een zaterdagavond was maar dat hij de datum niet weet. [5] Er zijn geen nadere vragen gesteld over het ontstaan van de brand. Gelet op deze vraagstelling en de antwoorden van eiser, is niet inzichtelijk waarom deze verklaringen onvoldoende specifiek zouden zijn en waarom dat de brand ongeloofwaardig maakt. Dat dit (naar gesteld) een ingrijpende gebeurtenis moet zijn geweest voor eiser, is als motivering daarvan niet begrijpelijk. De (on)geloofwaardigheid van dit element is daarmee niet deugdelijk gemotiveerd door de staatssecretaris.
Eiser heeft vaag verklaard over beschuldiging brandstichting door [naam] en de rebellen
9. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser uitgebreider en duidelijk moest kunnen verklaren over de bedreigingen. Eiser kan niet benoemen voor welke datum de spullen terug moesten en hij kan weinig verklaren over de inhoud van de bedreigingen of wanneer die hebben plaatsgevonden.
9.1.
Eiser stelt dat hij consistent en logisch heeft verklaard over de beschuldigingen van [naam] en de rebellen. De staatssecretaris verwacht ten onrechte dat eiser exact wist wat de dreigementen van de rebellen richting [naam] inhielden aangezien hij dit van horen zeggen heeft. Eiser voert aan dat het logisch was dat [naam] hem aanwees als aanstichter van de brand, omdat hij een zondebok nodig had om zijn zoon te beschermen.
9.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser uitgebreider had moeten kunnen verklaren over de bedreigingen. Het is niet duidelijk waarom het ongeloofwaardig is dat eiser niet kan benoemen voor welke datum de spullen terug moesten en wanneer de bedreigingen precies zijn geuit. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij niet alles wist omdat de communicatie tussen [naam] en de rebellen ging en hij het via [naam] hoorde. De rechtbank kan niet volgen dat eiser weinig specifiek zou hebben verklaard over de inhoud van de bedreigingen. Op de vraag wat de mensen hadden gezegd over wat ze zouden doen als ze de spullen over paar weken niet terug konden geven, antwoordt eiser dat [naam] hem heeft verteld dat ze hen dan zouden vermoorden door hun nek door te snijden of ons te verbranden. [6] Het is niet duidelijk waarom de staatssecretaris deze verklaring niet concreet vindt. Dat eiser, zoals de staatssecretaris stelt, niet heeft kunnen verklaren waarom juist hij door [naam] werd beschuldigd van de brand op de werkplaats volgt de rechtbank ook niet. Op de vraag waarom [naam] hem de schuld gaf van de brand, heeft eiser geantwoord dat [naam] zijn eigen zoon wilde beschermen. [7] Zonder nadere motivering van de staatssecretaris is niet begrijpelijk waarom hij daarmee niet heeft uitgelegd waarom juist hij beschuldigd werd van de brand. De (on)geloofwaardigheid van dit element is daarmee niet deugdelijk gemotiveerd door de staatssecretaris.
Het is vreemd dat eiser nog een tijdje in Brikama is gebleven
10. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiser dat hij, ondanks dat hij werd gezocht, ervoor heeft gekozen om in Brikama te verblijven. Niet valt in te zien waarom eiser niet meteen is vertrokken. Dat hij zich verdekt heeft opgesteld leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit nagenoeg onmogelijk is. De staatssecretaris kan niet volgen dat eiser geen aangifte durfde te doen omdat de politie zou samenwerken met de rebellen. Het gaat hier namelijk enkel om niet nader onderbouwde vermoedens van eiser. Uit geen van de verklaringen van eiser blijkt dat zijn leven onhoudbaar is geworden, hij heeft immers geen problemen ondervonden in de drie à vier maanden dat hij zich verdekt opstelde.
10.1.
Eiser voert aan dat de staatssecretaris het ten onrechte inconsequent en onlogisch acht dat hij nog enige tijd in zijn woonplaats heeft verbleven zonder dat de rebellen hun dreigementen ten uitvoer hebben gelegd. Eiser wilde eigenlijk zijn woonplaats niet verlaten, een oplossing vinden en aangifte doen maar volgens eiser doen Senegalese rebellen zaken met de politie in Gambia, waardoor dit niet zinvol was. Eiser wijst erop dat Brikama een van de grootste steden van Gambia is en dat dit het mogelijk maakt dat hij zich tijdelijk verdekt heeft opgesteld door klusjes op locatie te doen en niet te verschijnen bij zijn eigen werkplaats.
10.2.
Deze beroepsgrond slaagt. Zonder nadere motivering van de staatssecretaris is niet duidelijk waarom het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eiser dat hij niet direct is vertrokken na de beschuldiging. Zoals eiser aanvoert is het voorstelbaar dat hij eerst heeft afgewacht of de problemen op zouden lossen en uiteindelijk, toen hij meerdere malen gewaarschuwd was, alsnog besloten heeft te vertrekken. Daar komt bij dat hij slechts gedurende een relatief korte periode van drie à vier maanden nog in Brikama heeft verbleven. Op de vraag hoe hij zich staande heeft kunnen houden in deze periode heeft hij geantwoord dat hij bleef werken, dat hij dingen probeerde te vermijden, dat hij zich verstopte, niet overal in de openbaarheid was en zich zo min mogelijk liet zien. [8] Bovendien heeft eiser gelijk dat Brikama een grote stad is, zodat niet onvoorstelbaar is dat hij zich daar enige tijd verdekt heeft kunnen opstellen. De staatssecretaris heeft hier geen nadere vragen over gesteld. Het is dan ook niet duidelijk waarom de staatssecretaris tot de conclusie komt dat het voor eiser vrijwel onmogelijk was om zich verdekt op te stellen in deze periode. Dat eiser geen aangifte heeft gedaan is juist, maar vormt op zichzelf geen deugdelijke motivering voor de (on)geloofwaardigheid van dit element.
Tussenconclusie geloofwaardigheid Gambia
11. Geen van de tegenwerpingen van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van de problemen in Gambia houdt stand. Daarmee is het standpunt van de staatssecretaris dat eiser ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over de problemen met Gambia in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gegrond. De staatssecretaris zal het asielrelaas van eiser opnieuw moeten beoordelen. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van de ambtshalve weigering om aan eiser een reguliere verblijfsvergunning te verlenen. De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven of om een bestuurlijke lus toe te passen. De beoordeling of de asielaanvraag van eiser wordt ingewilligd is namelijk aan de staatssecretaris voorbehouden. Daarom bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris opnieuw een beslissing moet nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft daarvoor een termijn van acht weken. Hiermee sluit de rechtbank aan op de rechtspraak Afdeling van 8 juli 2020 over beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op asielaanvragen en het daarin toegepaste zogenoemde 8+8-wekenmodel. [9] Omdat het nader gehoor al heeft plaatsgevonden en niet voor de hand ligt dat eiser opnieuw moet worden gehoord, komen de eerste acht weken van het 8+8-wekenmodel te vervallen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
12.1.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Pagina 7 verslag nader gehoor.
2.Pagina 7 verslag nader gehoor.
3.Pagina 11 verslag nader gehoor.
4.Pagina 11 verslag nader gehoor.
5.Pagina 11 verslag nader gehoor.
6.Pagina 12 verslag nader gehoor.
7.Pagina 12 verslag nader gehoor.
8.Pagina 15 verslag nader gehoor.
9.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.