Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1985 en de Ugandese nationaliteit te hebben. Op 17 september 2022 heeft hij voor de eerste maal een asielaanvraag ingediend in Nederland. Op 5 december 2022 is een claimakkoord met de Poolse autoriteiten tot stand gekomen.Verweerder heeft deze aanvraag bij beschikking van 10 februari 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beschikking en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 15 maart 2023heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, geoordeeld dat de beantwoording van de op 15 juni 2022 gestelde prejudiciële vragenover de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet worden afgewacht en een voorlopige voorziening getroffen inhoudende dat het besluit van 10 februari 2023 wordt geschorst totdat op het beroep is beslist. Bij brief van 16 maart 2023 heeft verweerder aan Polen meegedeeld dat de overdracht van eiser is uitgesteld in verband met een toegewezen voorlopige voorziening. Vervolgens is het beroep van eiser ongegrond verklaard bij uitspraak van 16 juli 2024.Het besluit van 10 februari 2023 staat daarmee in rechte vast.
3. Op 29 juli 2024 heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser wederom niet in
behandeling genomen.Verweerder heeft hieraan het claimakkoord van 5 december 2022 ten grondslag gelegd.
4. Eiser stelt dat hij niet kan worden overgedragen aan de Poolse autoriteiten. Eiser vreest dat hij na overdracht aan Polen onmiddellijk in detentie wordt geplaatst, zoals zijn vriend is overkomen. De asielaanvraag van deze vriend wordt nu alsnog inhoudelijk behandeld in Nederland. Eiser heeft ook een (vertaald) document van de Poolse politie overgelegd. Verder heeft hij in zijn land van herkomst traumatische ervaringen opgedaan. Zijn psychische klachten zijn toegenomen door de mishandelingen en discriminatie die hij heeft ervaren in Polen. Eiser gebruikt nog steeds medicatie voor deze klachten. Hij bespreekt zijn klachten met zijn partner, waardoor hij de afgelopen maanden geen gesprekken heeft gehad met zijn behandelaar. Zijn klachten blijken ook uit de medische rapportage en hij heeft op 11 november 2024 een consult bij een arts van de GZA. Hij heeft daartoe ook zijn GZA-dossier overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank heeft ter zitting ambtshalve de uiterste overdrachtstermijn aan de orde gesteld. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de overdrachtstermijn niet is verstreken en overweegt hiertoe als volgt. Uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat de overdrachtstermijn van zes maanden ingaat vanaf het moment van aanvaarding van het claimverzoek of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar indien de uitvoering van het overdrachtsbesluit gedurende de behandeling van het beroep in eerste aanleg is opgeschort op grond van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.Lidstaten bepalen aan welke van de drie alternatieve mogelijkheden van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening zij toepassing geven om in hun nationale recht opschortende werking te verlenen aan een beroep of bezwaar tegen het overdrachtsbesluit. Nederland heeft ervoor gekozen om toepassing te geven aan artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening.Dit betekent dat de uitvoering van een overdrachtsbesluit wordt opgeschort door toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening.De rechtbank overweegt dat in eisers geval het verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 15 maart 2023 is toegewezen. Gelet hierop is de overdrachtstermijn (opnieuw) gaan lopen vanaf het moment dat een definitieve beslissing is genomen op het beroep van eiser tegen het overdrachtsbesluit van 10 februari 2023. Dit betekent dat de termijn van zes maanden is aangevangen op 16 juli 2024 en de uiterste overdrachtstermijn nog niet is verstreken.
6. Verweerder gaat er dan ook terecht van uit dat Polen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder ten aanzien van Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet kan. Hij is hier niet in geslaagd.
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na zijn overdracht aan Polen als Dublin-terugkeerder het reële risico loopt om in detentie geplaatst te worden. De verwijzing naar de zaak van zijn vriend, welke eiser verder niet heeft geconcretiseerd, heeft verweerder al meegewogen in het bestreden besluit. Daarbij ligt het op de weg van eiser om over een onrechtmatige behandeling te klagen bij de autoriteiten in Polen. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Het door eiser overgelegde document van de politie is hiertoe onvoldoende. Voor zover dit al een authentiek document betreft, kan hieruit niet worden opgemaakt dat de Poolse politie eiser niet kon of wilde helpen. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de oproep en Polen drie dagen later heeft verlaten.De “oude man” zou tegen eiser hebben gezegd dat de politie hem niet zou gaan helpen. Op de dag van zijn vertrek heeft deze oude man navraag gedaan bij de politie en zou daarbij te horen hebben gekregen dat eiser niet geholpen zou worden. Eiser heeft zelf echter geen navraag gedaan bij de politie. Zijn stelling dat de politie hem niet wilde helpen is dan ook enkel gebaseerd op zijn eigen vermoedens en hetgeen de oude man hem heeft verteld.
8. Uit het door eiser overgelegde patiëntendossier van 18 november 2024 volgt niet dat eiser momenteel onder specialistische behandeling staat, wel dat sprake is van psychische klachten. Echter is niet onderbouwd dat eiser alleen in Nederland medische behandeling zal kunnen krijgen voor zijn psychische klachten. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de medische zorg en medicijnen die eiser eventueel nodig heeft in Polen beschikbaar zijn ook voor Dublin-terugkeerders. In het bestreden besluit is vermeld dat verweerder op grond van artikel 32 van de Dublinverordening met toestemming van eiser zijn medische gegevens kan uitwisselen met de Poolse autoriteiten, waarmee zij voor de overdracht worden geïnformeerd over zijn medische behoeften.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen.
10. Verweerder heeft eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.