ECLI:NL:RBDHA:2024:21373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.47655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vrijheidsontnemende maatregel in het kader van grensdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en werd opgelegd in het kader van grensbewaking. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 12 december 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel in strijd kan zijn met de Vreemdelingenwet, vooral als de belangen van de betrokkenen niet gerechtvaardigd zijn. De gemachtigde van eiser voerde aan dat er geen bewijs was dat eiser op de juiste wijze was geïnformeerd over de maatregel en dat de omstandigheden in het aanmeldcentrum niet meer voldeden aan de eisen van een gespecialiseerde inrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontneming in het JCS niet langer als rechtmatig kan worden beschouwd, gezien de omstandigheden waaronder de maatregel wordt uitgevoerd.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de maatregel niet onrechtmatig is, maar dat de uitvoering ervan in strijd is met de Opvangrichtlijn. De rechtbank heeft gelast dat eiser onmiddellijk moet worden overgeplaatst naar een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie en heeft een schadevergoeding van € 900,- toegewezen voor de geleden schade. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.750,-, die door de verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47655

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Franse taal is verschenen K.A.J. Smit. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Als de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat zich in het dossier geen stukken bevinden waaruit blijkt op welke wijze eiser met de Nederlandse autoriteiten in contact is gekomen. Uit het zich onder de dossierstukken bevindende API ALERT volgt dat de daarin genoemde vreemdelingen, waaronder eiser, bij aankomst zijn opgewacht. Ten onrechte is het API ALERT gebruikt om de verwachte asielaanvragen te stroomlijnen, hetgeen als misbruik van bevoegdheden moet worden aangemerkt. Ook is ten onrechte van dit voortraject geen proces-verbaal opgemaakt. Verder moet het ervoor gehouden worden dat de lounge aanwijzing niet in een taal die eiser begrijpt aan hem is bekendgemaakt. In die aanwijzing is immers opgenomen dat deze “al dan niet door tussenkomst van een tolk” is bekendgemaakt.
Daarnaast wordt betoogd dat het aanmeldcentrum te Schiphol niet langer als een gespecialiseerde inrichting in de zin van artikel 10 van de Opvangrichtlijn kan worden aangemerkt. Ter onderbouwing van deze stelling wordt verwezen naar de uitspraken van rechtbank Amsterdam van 11 december 2024 [1] , waarin in gelijksoortige gevallen als dat van eiser het beroep om deze reden gegrond is verklaard, de opheffing van de maatregel is bevolen en een schadevergoeding is toegekend.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een API ALERT-melding waarin is opgenomen dat een aantal vreemdelingen, waaronder eiser, op 18 november 2024 met vlucht AT850/241118 vanuit Casablanca op de luchthaven Schiphol zouden aankomen. In deze melding wordt het KMar personeel dat belast is met grensbewaking geattendeerd op het feit dat zich op deze vlucht mogelijk vreemdelingen bevinden die hier te lande een asielaanvraag willen indienen en wordt verzocht de in het alert opgenomen documentcontroles uit te voeren en de resultaten hiervan te delen met de collega’s van de afdeling Asiel.
Bovengenoemd alert ziet op het delen van informatie in verband met de verhoogde instroom van verblijfsaanvragen van passagiers uit diverse Midden- en Westafrikaanse landen die via de luchthaven Casablanca reizen. Van de in het alert opgenomen personen waren bij het aan boord gaan van het vliegtuig de personalia aan de hand van hun reisdocumenten bekend.
Naar het oordeel van de rechtbank is het API ALERT afgegeven ter informatie en ondersteuning van het KMar personeel dat belast is met grenscontrole en is deze informatie relevant in het kader van het grensbewakingsbelang. Dat deze informatie ook van belang kan zijn bij een eventuele asielaanvraag, maakt niet dat ongeoorloofd gebruik is gemaakt van het API ALERT.
Verder bevindt zich onder de dossierstukken de aanwijzing op grond van artikel 4.6 van het Vb van 18 november 2024, waarin eiser wordt opgedragen zich tot 19 november 2024 te 08.00 uur op te houden in de internationale lounge op de luchthaven Schiphol.
In de aanwijzing is opgenomen dat de inhoud hiervan aan eiser is medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal. Anders dan eisers gemachtigde ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat alleen met gebruikmaking van een tolk sprake kan zijn van een voor eiser begrijpelijke taal. Niet gebleken is dat eiser de aanwijzing niet heeft begrepen, zeker nu uit het proces-verbaal bij aanvraag asiel blijkt dat eiser zich aan de in de aanwijzing opgenomen voorwaarden heeft gehouden.
Ten slotte is namens eiser – samengevat weergegeven - betoogd dat het JCS, met de manier waarop de maatregel thans ten uitvoer wordt gelegd, niet langer kan worden gezien als een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. [2] Hierbij is doorslaggevend dat de vreemdelingen op het JCS sinds kort aanzienlijk langer op hun kamer moeten blijven: nu worden zij dagelijks om 16:30 uur op hun kamer ingesloten tot de volgende ochtend 08:00 uur. Namens eiser is verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 11 december 2024 [3] , waarin de grensdetentie om die reden onrechtmatig werd geacht en is opgeheven.
De rechtbank overweegt dat ook artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn (Tri) [4] voorschrijft dat voor vreemdelingenbewaring gebruik moet worden gemaakt van speciale inrichtingen. In het arrest Landkreis Gifhorn [5] heeft het Hof van Justitie uitleg gegeven over wat dit begrip speciale inrichting voor bewaring inhoudt en ook onder welk soort omstandigheden volgens de Terugkeerrichtlijn een uitzondering kan worden gemaakt op de verplichting om vreemdelingenbewaring ten uitvoer te leggen in dergelijk gespecialiseerde inrichtingen en gebruik kan worden gemaakt van gewone gevangenissen.
In de uitspraak van de ABRS van onder andere 21 augustus 2023 [6] is geoordeeld dat als sprake is van een gespecialiseerde inrichting in de zin van artikel 16, eerste lid van de Tri, de rechtbank niet kan oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen dat detentiecentrum. Daarvoor staat een andere rechtsgang open.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een klacht over de feitelijke toepassing van het regime en dat de rechtbank dus niet bevoegd is hierover te oordelen. Verweerder benadrukt dat de verlengde insluitingsduur weliswaar onwenselijk is, maar dat dat niet betekent dat niet langer sprake is van een gespecialiseerde inrichting in de zin van de Tri. Ten slotte is aangegeven dat tot vervroegde insluiting moest worden overgegaan omdat er onvoldoende personeel beschikbaar is om ook een avondprogramma te begeleiden. Verweerder heeft benadrukt dat het slechts een tijdelijke situatie is. De verwachting is dat het aantal vreemdelingen in het JCS zal afnemen, door verminderde instroom en overplaatsingen, zodat niet langer vijf afdelingen behoeven te worden bemand. Niet in geschil is dat de huidige situatie al enkele weken duurt en verweerder heeft niet kunnen aangeven hoe lang de situatie nog zal voortduren.
De rechtbank overweegt evenwel dat de beroepsgronden over voornoemde verlengde dagelijkse insluiting op de kamer geen klachten over de feitelijke toepassing van het regime betreffen, maar dat het gronden zijn gericht tegen onderdelen van het algemene vreemdelingenbewaringsregime in het JCS, die zouden maken dat het JCS als geheel niet langer kan worden gekwalificeerd als gespecialiseerde inrichting voor vreemdelingenbewaring in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Tri/artikel 10 van de Opvangrichtlijn. Het gaat immers om een wijziging in de algemene regels, die op dit moment voor alle vreemdelingen in het JCS gelden en een onbepaalde geldigheidsduur hebben.
De rechtbank dient zich dan ook wel degelijk uit te laten over de vraag of het JCS onder dit regime nog langer als gespecialiseerde inrichting in voornoemde zin kan worden gekwalificeerd, of dat het zodanig veel lijkt op een gemiddeld gevangenisregime dat niet meer kan worden gesproken van een gespecialiseerde inrichting.
Na het vervroegen van de dagelijkse insluitingstijd van 22:00 uur naar 16:30 uur in combinatie met het verplicht lunchen op de kamer constateert de rechtbank dat de vreemdeling daarmee 16 uur per dag gedwongen op de kamer doorbrengt. Daarnaast is niet in geschil dat hij maximaal 1 uur in de buitenlucht kan doorbrengen. Dit is vergelijkbaar met een gevangenisregime. Eveneens is gebleken dat de vreemdelingen elke ochtend het eten en drinken voor de hele dag uitgereikt krijgen, dat zij dit dus ook ‘s avonds op hun kamer moeten nuttigen.
De rechtbank overweegt dat de aanzienlijke vervroeging van de insluittijd een vergaande beperking van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling inhoudt en dat de vraag zich aandringt op welke wijze nu nog in het huidige regime op het JCS uitdrukking wordt gegeven aan het uitgangspunt dat er sprake moet zijn van een duidelijk onderscheid tussen het regime voor vreemdelingen en dat voor strafrechtelijk gedetineerden. Verweerder heeft ter zitting slechts aangegeven dat er verschillen zijn en dat daarom geen sprake is van een gevangenisregime, maar heeft de verschillen niet kunnen concretiseren. Verweerder kan dan ook niet langer volhouden dat de maatregel ten uitvoer wordt gelegd in een gespecialiseerde inrichting als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn/Opvangrichtlijn.
Weliswaar heeft de rechtbank begrip voor de lastige situatie die is ontstaan door het onverwacht grote aantal asielzoekers dat zich in de afgelopen periode op Schiphol heeft gemeld. De Terugkeerrichtlijn voorziet in artikel 18 in een mogelijkheid om in een dergelijke situatie een uitzondering te maken op de verplichting neergelegd in artikel 16, eerste lid, van de Tri, als het gaat om het detineren van vreemdelingen met een terugkeerverplichting. Nog los de vraag in hoeverre deze uitzonderingsmogelijkheden ook gelden voor vreemdelingen onder de Opvangrichtlijn, die geen terugkeerverplichting hebben, blijkt uit rechtsoverweging 68 van het arrest Landkreis Gifhorn dat de voorwaarden waaronder een dergelijke – aan de Europese Commissie te melden - noodmaatregel kan worden genomen en de onderbouwing die daaraan ten grondslag moet worden gelegd in deze zaak niet is gegeven. Integendeel, verweerder volhardt in het betoog dat geen uitzondering is gemaakt en dat nog immer gesproken kan worden van een gespecialiseerde inrichting.
Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Naar het oordeel van de rechtbank is de maatregel als zodanig niet onrechtmatig, maar wordt de maatregel in strijd met artikel 10 van de Opvangrichtlijn tenuitvoergelegd. De rechtbank zal daarom de onmiddellijke wijziging van de tenuitvoerlegging gelasten in die zin dat eiser per omgaande dient te worden overgeplaatst naar een wel gespecialiseerde bewaringsaccommodatie. Ter zake van het nadeel dat de vreemdeling tot op heden heeft geleden door zijn verblijf in het huidige regime in het JCS, heeft hij aanspraak op € 900,- aan schadeloosstelling als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring, gegrond;
  • gelast per omgaande de maatregel ten uitvoer te leggen op een andere bewaringsaccommodatie;
  • veroordeelt verweerder om aan de vreemdeling bij wijze van schadeloosstelling
€ 900,- (zegge: negenhonderd euro) te betalen;
  • verklaart het door de vreemdeling ingestelde beroep voor het overige ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van J.J. Brands, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Onder meer de uitspraak inzake NL24.47086.
2.Richtlijn 2013/33/EU
4.Richtlijn 2008/115/EU
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 maart 2022, ECLI:EU:C:2022:178.