ECLI:NL:RBDHA:2024:2133
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. Dit besluit, genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 januari 2024, leidde tot beroep door de verzoeker.
De zitting vond plaats op 23 januari 2024 in Utrecht, waar de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D.W.M. van Erp, aanwezig was. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Kowsari, was ook aanwezig. Tijdens de zitting werd de zaak samen met een andere zaak (NL24.1139) behandeld. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.