ECLI:NL:RBDHA:2024:2132
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 10 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 23 januari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten het unierecht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem die zijn situatie zouden kunnen beïnvloeden.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening niet bedoeld is als een route voor gezinshereniging op reguliere gronden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 29 januari 2024.