In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, wonende aan [adres 2], en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Leiden, met betrekking tot een last onder dwangsom die aan een derde-partij was opgelegd. De derde-partij, eigenaar van een perceel met daarop een woning en bijgebouwen, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen door verweerder. Dit besluit werd later herroepen, wat leidde tot beroep van eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van de derde-partij tweedelijns bebouwing is en dat de voorgevel van de woning gericht is naar een onverharde zijweg, genaamd 'Het Laantje'. De rechtbank oordeelde dat het bijgebouw op het achtererf is gelegen en vergunningvrij kon worden opgericht op basis van de geldende regelgeving. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en de rechtbank kende schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De schadevergoeding werd deels toegewezen aan de Staat en deels aan de derde-partij. De rechtbank concludeerde dat er geen overtreding was van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden.