ECLI:NL:RBDHA:2024:2127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL23.16723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake asielaanvraag en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 1 juni 2023, waarin zijn asielaanvraag als ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. In een tussenuitspraak van 18 september 2023 heeft de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft op 25 september 2023 aangegeven gebruik te willen maken van deze gelegenheid en heeft op 9 oktober 2023 een aanvullend besluit genomen.

De rechtbank heeft in haar einduitspraak overwogen dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek, omdat verweerder niet had beoordeeld of eiser recht had op een reguliere verblijfsvergunning. In het aanvullende besluit heeft verweerder alsnog deze beoordeling gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat eiser geen aanspraak kan maken op artikel 8 van het EVRM, omdat hij zijn familieleven niet in Nederland uitoefent. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser gehuwd is met een Bulgaarse echtgenote die in Bulgarije woont, en dat het terugkeerbesluit niet in de weg staat dat eiser in Bulgarije een reguliere aanvraag indient om bij zijn echtgenote te verblijven.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op €2.187,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16723

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Vreugdenhil-Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van
eiser afgewezen als ongegrond. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen,
bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Fawzy. Verweerder heeft
zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 18 september 2023 [2] heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken het in het bestreden besluit geconstateerde gebrek te herstellen met in achtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak.
Verweerder heeft op 25 september 2023 schriftelijk verklaard gebruik te willen maken van de gelegenheid het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op 9 oktober 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 15 februari 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Voor een beschrijving van de feiten en de eerder ingenomen standpunten van partijen, verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. De rechtbank blijft bij alles wat is overwogen en beslist in de tussenuitspraak, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank namelijk volgens vaste jurisprudentie in beginsel niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in een tussenuitspraak.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek omdat verweerder niet ambtshalve heeft beoordeeld of eiser recht heeft op een reguliere verblijfsvergunning.
4. In het aanvullende besluit heeft verweerder alsnog beoordeeld of eiser aanspraak maakt op een reguliere verblijfsvergunning. In dat verband heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [3] in Nederland uitoefent. Wel is sprake van familieleven in Bulgarije, maar op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan uit worden gegaan dat de Bulgaarse autoriteiten een mogelijke schending van artikel 8 van het EVRM reeds hebben beoordeeld. Nu de Bulgaarse autoriteiten eisers verblijfsrecht hebben ingetrokken, meent verweerder dat het tegen eiser uitgevaardigde terugkeerbesluit niet leidt tot een schending van artikel 8 van het EVRM. Tot slot stelt verweerder dat, indien de Bulgaarse autoriteiten deze beoordeling niet hebben gemaakt, het aan eiser is om in Bulgarije alsnog een beroep te doen op artikel 8 van het EVRM.
5. Eiser voert daartegen aan dat het bestreden besluit een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Hij meent dat verweerder in het kader van de samenwerkingsverplichting dient te verifiëren of de Bulgaarse autoriteiten een mogelijke schending reeds hebben beoordeeld. Eiser stelt dat hij Bulgarije niet wordt toegelaten, waardoor hij daar ook geen beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM. Het terugkeerbesluit staat eraan in de weg om het gezinsleven met zijn vrouw in een ander land van de Europese Unie uit te oefenen, of een reguliere aanvraag in te dienen voor verblijf bij zijn echtgenote als zij zich in Nederland zou vestigen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser is gehuwd met een Bulgaarse echtgenote die in Bulgarije woont. Ook is niet in geschil dat eiser zijn familieleven met haar niet in Nederland uitoefent. Verweerder heeft reeds daarom terecht overwogen dat hij hier te lande geen aanspraak ontleent aan artikel 8 van het EVRM. Gelet hierop hoeft verweerder ook geen navraag te doen bij Bulgaarse autoriteiten of bij de intrekking van zijn verblijfsvergunning aan artikel 8 van het EVRM is getoetst. In het aanvullende besluit is verder voldoende gemotiveerd waarom het terugkeerbesluit geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Het terugkeerbesluit staat er immers niet aan in de weg dat eiser in Bulgarije een reguliere aanvraag indient om bij zijn echtgenote te verblijven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat tegen eiser geen inreisverbod is uitgevaardigd, waardoor het voor hem niet onmogelijk is om naar Bulgarije, of een ander land van de Europese Unie, te reizen en een reguliere aanvraag in te dienen voor verblijf bij zijn echtgenote als zij zich daar zou vestigen.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met het aanvullende besluit dit gebrek heeft hersteld. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 1 juni 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van €2.187,50 (tweeduizendhonderdzevenentachtig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.