ECLI:NL:RBDHA:2024:21249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.42454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 18 november 2024 behandeld. Eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister waren aanwezig tijdens de zitting.

De rechtbank heeft het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling.

In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname gedaan aan België, omdat eiseres over een visum beschikt dat door België is afgegeven. Tijdens de zitting heeft eiseres betoogd dat de minister niet op objectieve criteria heeft vastgesteld dat zij met het Belgische visum naar Nederland is gereisd. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiseres het visum heeft gebruikt om in te reizen, aangezien zij niet met andere documenten heeft aangetoond dat zij anders is ingereisd. De rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat de toepassing van het Unierecht in deze zaak duidelijk is.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier, en is openbaar gemaakt op 10 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42454

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.42455, op 18 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Als een vreemdeling over een visum beschikt dat minder dan zes maanden is verlopen en hem daadwerkelijk toegang heeft gegeven tot het grondgebied van de lidstaten, is de lidstaat die het visum heeft afgegeven verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. [2] In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om overname gedaan omdat eiseres over een visum beschikt dat is afgegeven door België.
Is België verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag?
5. Tijdens de zitting heeft eiseres verklaard dat het beroep uitsluitend nog is gericht tegen de conclusie van de minister dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag van eiseres. Zij legt daaraan ten grondslag dat pas geconcludeerd kan worden dat België verantwoordelijk is, als op basis van objectieve criteria is vastgesteld dat eiseres daadwerkelijk naar Nederland is gereisd met het door België verstrekte visum. De minister heeft dit volgens eiseres niet gedaan op basis van objectieve criteria, maar de aanname dat het visum gebruikt moet zijn omdat eiseres per vliegtuig naar Nederland is gekomen. Eiseres heeft verzocht om het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen te stellen over de wijze waarop de minister moet vaststellen of eiseres daadwerkelijk met het visum naar Nederland is gereisd.
5.1.
Het betoog slaagt niet. De minister heeft in het bestreden besluit toegelicht dat uit het Visa Information System van de Europese Unie is gebleken dat aan eiseres door België een visum is verstrekt dat geldig was van 24 maart 2024 tot en met 22 april 2024 en dat dit visum minder dan zes maanden was verlopen ten tijde van de asielaanvraag van eiseres in Nederland. Verder is niet in geschil dat eiseres met het vliegtuig naar Nederland is gereisd vanuit Kinshasa in Kenia. Nu eiseres niet met een paspoort en reisdocumenten aannemelijk heeft gemaakt dat zij anders dan met voormeld visum is ingereisd, is de minister er terecht van uitgegaan dat eiseres daadwerkelijk het visum heeft gebruikt om in te reizen. [3] De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. In de zaak van eiseres is duidelijk hoe het Unierecht (waaronder de Dublinverordening) moet worden toegepast.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
3.Zie ook: ABRvS 13 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:71, r.o. 7.1.