Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Inleiding
Overwegingen
Conclusie en gevolgen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 27 maart 2024 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft echter op 3 september 2024 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het besluit onbevoegd is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de minister van Asiel en Migratie sinds 2 juli 2024 bevoegd is. Daarnaast stelt eiser dat zijn situatie bijzondere omstandigheden met zich meebrengt, omdat hij kinderen in Turkije heeft en familie in Nederland, wat volgens hem niet voldoende is meegewogen door de verweerder.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het bestreden besluit inderdaad ten onrechte is genomen door de staatssecretaris. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet is aangetoond dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De zorgen van eiser over zijn gezin zijn begrijpelijk, maar vormen geen bijzondere omstandigheid in de zin van de wet. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar veroordeelt verweerder wel tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.