Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen [de veroordeelde] GmbH, gevestigd in Duitsland. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De vordering was gebaseerd op een bedrag van € 916.232,-- dat het openbaar ministerie als wederrechtelijk verkregen voordeel had vastgesteld. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 10 januari 2023, 17 mei 2024 en 25 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. N. Oosterveld, een conclusie van eis heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder was veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-- wegens gewoontewitwassen, waarbij bewezen was verklaard dat de veroordeelde in de periode van 19 april 2018 tot en met 16 september 2020 betrokken was bij het witwassen van voertuigen en contante stortingen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de administratieve bescheiden die door de veroordeelde zijn overgelegd, onvoldoende houvast bieden voor het schatten van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vermogensbestanddelen die bij de veroordeelde zijn aangetroffen, voorwerp zijn van het door haar begane witwassen en daarom niet kunnen worden ontnomen op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de veroordeelde niet of nauwelijks verhaal biedt en dat zij na een onherroepelijk veroordelend vonnis waarschijnlijk zal worden ontbonden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie afgewezen en het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil geschat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op de terechtzitting van 17 december 2024.