ECLI:NL:RBDHA:2024:21231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
09/767310-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel door de Rechtbank Den Haag

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen [de veroordeelde] GmbH, gevestigd in Duitsland. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De vordering was gebaseerd op een bedrag van € 916.232,-- dat het openbaar ministerie als wederrechtelijk verkregen voordeel had vastgesteld. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 10 januari 2023, 17 mei 2024 en 25 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. N. Oosterveld, een conclusie van eis heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder was veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-- wegens gewoontewitwassen, waarbij bewezen was verklaard dat de veroordeelde in de periode van 19 april 2018 tot en met 16 september 2020 betrokken was bij het witwassen van voertuigen en contante stortingen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de administratieve bescheiden die door de veroordeelde zijn overgelegd, onvoldoende houvast bieden voor het schatten van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vermogensbestanddelen die bij de veroordeelde zijn aangetroffen, voorwerp zijn van het door haar begane witwassen en daarom niet kunnen worden ontnomen op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de veroordeelde niet of nauwelijks verhaal biedt en dat zij na een onherroepelijk veroordelend vonnis waarschijnlijk zal worden ontbonden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie afgewezen en het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil geschat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op de terechtzitting van 17 december 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767310-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 december 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[de veroordeelde] GmbH,
gevestigd te [adres] , [plaats] (Duitsland),
vertegenwoordigd door: [naam 1]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 januari 2023 (regie), 17 mei 2024 (regie) en 25 november 2024 (inhoudelijk).
Er heeft een schriftelijke voorbereiding plaatsgevonden, waarbij officier van justitie mr.
N. Oosterveld een conclusie van eis heeft genomen en [naam 1] vertegenwoordiger van de veroordeelde rechtspersoon, na de regiezitting van 17 mei 2024 een schriftelijk standpunt heeft genomen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud daarvan.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de nadere standpunten die officier van justitie en de vertegenwoordiger van de rechtspersoon ter terechtzitting hebben ingenomen.

2.De vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde [de veroordeelde] GmbH (hierna ook: [de veroordeelde] ) wederrechtelijk verkregen voordeel schat en vaststelt op een bedrag van
€ 916.232,-- en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De beoordeling

3.1
Het strafvonnis
Bij vonnis van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank – voor zover van belang – [de veroordeelde] veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-- wegens het medeplegen van gewoontewitwassen, begaan door een rechtspersoon. Daarbij is onder meer bewezen verklaard dat [de veroordeelde] in de periode van 19 april 2018 tot en met 16 september 2020 voertuigen en contante stortingen van in totaal € 54.000,-- heeft witgewassen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het openbaar ministerie heeft die vordering gehandhaafd. Aan de hand van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel vermogensvergelijking van de politie, opgemaakt op 4 juli 2022 naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld (hierna: het ontnemingsrapport) heeft de officier van justitie betoogd dat als wederrechtelijk voordeel kan worden aangemerkt
  • een bedrag van € 12.500,-- aan ontvangen startkapitaal en
  • een bedrag van € 903.732,-- aan vervolgprofijt over de jaren 2018 tot en met 2020.
Bij het berekenen van dit vervolgprofijt is uitgegaan van informatie uit administratieve bescheiden waarmee een vermogensvergelijking is opgesteld.
De rechtbank gaat hierna – voor zover relevant – in op de standpunten van de officier van justitie.
3.3
Het verweer van de veroordeelde
De vertegenwoordiger van de veroordeelde heeft verweer gevoerd tegen de ontnemingsvordering. Dat verweer wordt hierna besproken voor zover van belang voor enige te nemen beslissing.
3.4
De overwegingen
In het vonnis van 12 oktober 2023 is het volgende overwogen.
Het startkapitaal van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] en 57 door [bedrijfsnaam 2] van TTP Cars overgenomen voertuigen zijn middellijk uit enig misdrijf afkomstig. Met deze van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen is [bedrijfsnaam 2] haar bedrijf gestart. Alle bedrijfsactiviteiten die daarna hebben plaatsgevonden zijn terug te voeren op van misdrijf afkomstige voorwerpen. Datzelfde geldt voor de vennootschappen die zijn opgericht na de eerste drie Wiegermans-vennootschappen, waaronder [de veroordeelde] , en de bedrijfsactiviteiten die daarmee zijn ontplooid. De start van iedere nieuwe vennootschap is immers gefinancierd uit al bestaande vennootschappen.
De bedrijfsactiviteiten daarna hebben zich niet losgemaakt van de valse start van de onderneming en zijn niet legaal geworden, omdat zich in de periode van
3 november 2016 tot en met 16 september 2020 feiten en omstandigheden zijn blijven voordoen die het oordeel rechtvaardigen dat bij de bedrijfsactiviteiten voorwerpen zijn gebruikt die van misdrijf afkomstig zijn. Voor zover daarnaast ook sprake was van handel in legale voorwerpen, is die handel niet te onderscheiden van de handel in voorwerpen die wél van misdrijf afkomstig zijn. Als gevolg van de gebrekkige administratie van de [vennoot] is geen onderverdeling te maken in (handel in) wel of niet van misdrijf afkomstige voorwerpen. Voor zover de [vennoot] legale bedrijfsactiviteiten hebben gehad, zijn die niet te onderscheiden van de witwasactiviteiten.
Verder is overwogen dat de [vennoot] niet hebben voldaan aan hun administratieve verplichtingen. Er was geen sprake van administratie waaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. [naam 1] heeft welbewust gefaciliteerd dat vermogen en/of inkomen van [naam 2] uit handen van justitie bleef. [naam 2] heeft in nauwe en bewuste samenwerking met [naam 1] de [vennoot] gebruikt als witwasvehikel. Het doel van de samenwerking met [naam 1] was ervoor te zorgen dat er een verantwoording komt voor ‘
eigen geld’en
‘eigen spullen’,want
“dan (…) hebben we (…) een witte pot”. De conclusie van de rechtbank in het vonnis in de strafzaak is dat de [vennoot] een witwasvehikel zijn en dat zij in nauwe en bewuste samenwerking door hun feitelijke leidinggevers [naam 2] en [naam 1] gebruikt zijn om de werkelijke herkomst te verhullen van voertuigen, vaartuigen, horloges en geldbedragen.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
In het ontnemingsrapport zijn aangetroffen administratieve bescheiden van de [vennoot] als leidend uitgangspunt gebruikt voor de voordeelsberekening. Uit het voorgaande volgt echter dat deze bescheiden tot doel hebben gehad de werkelijke gang van zaken bij de [vennoot] te maskeren. De bescheiden bieden daarom onvoldoende houvast voor het schatten van voordeel zonder nadere, van buiten de administratie komende gegevens of omstandigheden, die ontbreken. De voordeelsberekening in het ontnemingsrapport kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dragen in hoeverre sprake is geweest van voordeel in de zin van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Ook de vordering van de officier van justitie, die zijn grondslag vindt in het ontnemingsrapport, kan niet worden gevolgd.
Bij [de veroordeelde] zijn wel vermogensbestanddelen aangetroffen, maar die waren voorwerp van het door haar begane witwassen en kunnen daarom niet op grond van 36e, eerste lid, Sr worden ontnomen als wederrechtelijk verkregen voordeel (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1077 en ECLI:NL:HR:2024:1821). De vraag is of deze vermogensbestanddelen op enigerlei andere wijze kunnen worden aangemerkt als voordeel in de zin van artikel 36e Sr. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding deze vermogensbestanddelen te betrekken bij een nadere berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel, nu daarmee geen enkel strafrechtelijk, maatschappelijk of ander doel is gediend. Immers, niet alleen is een geldboete van € 50.000,- aan [de veroordeelde] opgelegd, maar ook zijn voormelde bij haar aangetroffen vermogensbestanddelen, te weten zeven voertuigen met een waarde van ten minste € 627.000,--, verbeurd verklaard. [de veroordeelde] biedt derhalve niet of nauwelijks verhaal en aangenomen mag worden dat zij na een onherroepelijk veroordelend vonnis al dan niet via een faillissement wordt ontbonden en ophoudt te bestaan.
Conclusie
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil en wijst zij de vordering af.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst af de vordering van het openbaar ministerie ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A.M. Veraart, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2024.