Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen [de veroordeelde] B.V., geregistreerd onder parketnummer 09/767402-20. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De vordering was gebaseerd op een bedrag van € 91.000,-- dat het openbaar ministerie als wederrechtelijk verkregen voordeel had vastgesteld. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzittingen van 10 januari 2023, 17 mei 2024 en 25 november 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. N. Oosterveld, een conclusie van eis heeft ingediend en de vertegenwoordiger van de veroordeelde, [naam 1], een schriftelijk standpunt heeft ingenomen.
In de beoordeling heeft de rechtbank gekeken naar een eerder vonnis van 12 oktober 2023, waarin [de veroordeelde] B.V. was veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,-- wegens witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van het openbaar ministerie niet kon worden gevolgd, omdat de administratieve bescheiden die waren gebruikt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende houvast boden. De rechtbank concludeerde dat de vordering van het openbaar ministerie niet kon worden toegewezen, omdat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet voldeed aan de eisen van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft uiteindelijk het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil geschat en de vordering van het openbaar ministerie afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit mr. F.A.M. Veraart, mr. R.E. Perquin en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in aanwezigheid van griffier mr. R. Claessens.