ECLI:NL:RBDHA:2024:21223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
09/767307-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak tegen [de veroordeelde] B.V.

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen [de veroordeelde] B.V. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld, die strekte tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 1.166.421,78. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde B.V. eerder was veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-- wegens gewoontewitwassen. In de ontnemingszaak is het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 48.762,10, dat is verkregen uit huurpenningen en een banksaldo. De rechtbank oordeelde dat de administratie van de veroordeelde B.V. gebrekkig was en dat de meeste aangetroffen vermogensbestanddelen niet konden worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat, en oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767307-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 december 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[de veroordeelde] B.V.,
gevestigd te [adres 1] , [postcode] [vestigingsplaats] ,
vertegenwoordigd door: [naam 1] ,
geboren [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 januari 2023 (regie), 17 mei 2024 (regie) en 25 november 2024 (inhoudelijk).
Er heeft een schriftelijke voorbereiding plaatsgevonden, waarbij officier van justitie mr.
N. Oosterveld een conclusie van eis heeft genomen en [naam 1] , vertegenwoordiger van de veroordeelde rechtspersoon, na de regiezitting van 17 mei 2024 een schriftelijk standpunt heeft genomen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud daarvan.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de nadere standpunten die officier van justitie en de vertegenwoordiger van de rechtspersoon ter terechtzitting hebben ingenomen.

2.De vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde [de veroordeelde] B.V. (hierna ook: [de veroordeelde] ) wederrechtelijk verkregen voordeel schat en vaststelt op een bedrag van € 1.166.421,78 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De beoordeling

3.1
Het strafvonnis
Bij vonnis van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank – voor zover van belang – [de veroordeelde] veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-- wegens het medeplegen van gewoontewitwassen, begaan door een rechtspersoon. Daarbij is onder meer bewezen verklaard dat [de veroordeelde] in de periode van
9 november 2017 tot en met 16 september 2020 de onroerende zaken [adres 2] te Bosschenhoofd, [adres 3] te Lijnden, [adres 4] te Dongen, [adres 5] te Den Bosch, [adres 6] te Vlaardingen, [adres 7] te Roosendaal, [adres 8] te Roosendaal en [adres 1] te Randwijk, geldbedragen van € 100.000,-- en
€ 165.000,-- en voertuigen heeft witgewassen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het openbaar ministerie heeft die vordering gehandhaafd. Aan de hand van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel vermogensvergelijking van de politie, opgemaakt op 27 juli 2022 naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld (hierna: het ontnemingsrapport) heeft de officier van justitie betoogd dat als wederrechtelijk voordeel kan worden aangemerkt:
  • een bedrag van € 15.000,-- aan crimineel startkapitaal en
  • een bedrag van € 1.151.421,78 aan vervolgprofijt over de jaren 2016 tot en met 2020.
Voor het berekenen van dit vervolgprofijt is aan de hand van informatie uit administratieve bescheiden een vermogensvergelijking opgesteld.
De rechtbank gaat hierna – voor zover relevant – in op de standpunten van de officier van justitie.
3.3
Het verweer van de veroordeelde
De vertegenwoordiger van de veroordeelde heeft verweer gevoerd tegen de ontnemingsvordering. Dat verweer wordt hierna besproken voor zover van belang voor enige te nemen beslissing.
3.4
De bewijsmiddelen
1. Het vonnis in de strafzaak van deze rechtbank van 12 oktober 2023. De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden worden rechtstreeks ontleend aan de in de strafzaak gebruikte bewijsmiddelen. Aan die bewijsmiddelen worden in de ontnemingszaak op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen verbonden als in de strafzaak.
2. Een geschrift te weten een Excel bestand met de kop ‘beslagoverzicht per parketnummer of rechtshulpnummer’, voor zover het betrekking heeft op de veroordeelde, opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
3.5
De overwegingen
In het vonnis van 12 oktober 2023 is het volgende overwogen.
Het startkapitaal van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] en 57 door [bedrijfsnaam 2] van TTP Cars overgenomen voertuigen zijn middellijk uit enig misdrijf afkomstig. Met deze van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen is [bedrijfsnaam 2] haar bedrijf gestart. Alle bedrijfsactiviteiten die daarna hebben plaatsgevonden zijn terug te voeren op van misdrijf afkomstige voorwerpen. Datzelfde geldt voor de vennootschappen die zijn opgericht na de eerste drie Wiegermans-vennootschappen en de bedrijfsactiviteiten die daarmee zijn ontplooid. De start van iedere nieuwe vennootschap is immers gefinancierd uit al bestaande vennootschappen.
De bedrijfsactiviteiten daarna hebben zich niet losgemaakt van de valse start van de onderneming en zijn niet legaal geworden, omdat zich in de periode van
3 november 2016 tot en met 16 september 2020 feiten en omstandigheden zijn blijven voordoen die het oordeel rechtvaardigen dat bij de bedrijfsactiviteiten voorwerpen zijn gebruikt die van misdrijf afkomstig zijn. Voor zover daarnaast ook sprake was van handel in legale voorwerpen, is die handel niet te onderscheiden van de handel in voorwerpen die wél van misdrijf afkomstig zijn. Als gevolg van de gebrekkige administratie van de [vennoot] is geen onderverdeling te maken in (handel in) wel of niet van misdrijf afkomstige voorwerpen. Voor zover de [vennoot] legale bedrijfsactiviteiten hebben gehad, zijn die niet te onderscheiden van de witwasactiviteiten.
Verder is overwogen dat de [vennoot] niet hebben voldaan aan hun administratieve verplichtingen. Er was geen sprake van administratie waaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. [naam 1] heeft welbewust gefaciliteerd dat vermogen en/of inkomen van [naam 2] uit handen van justitie bleef. [naam 2] heeft in nauwe en bewuste samenwerking met [naam 1] de Wiegermans/ Uni Lease-vennootschappen gebruikt als witwasvehikel. Het doel van de samenwerking met [naam 1] was ervoor te zorgen dat er een verantwoording komt voor ‘
eigen geld’en
‘eigen spullen’,want
“dan (…) hebben we (…) een witte pot”. De conclusie van de rechtbank in het vonnis in de strafzaak is dat de [vennoot] een witwasvehikel zijn en dat zij in nauwe en bewuste samenwerking door hun feitelijke leidinggevers [naam 2] en [naam 1] gebruikt zijn om de werkelijke herkomst te verhullen van voertuigen, vaartuigen, horloges en geldbedragen.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
In het ontnemingsrapport zijn aangetroffen administratieve bescheiden van de [vennoot] als leidend uitgangspunt gebruikt voor de voordeelsberekening. Uit het voorgaande volgt echter dat deze bescheiden tot doel hebben gehad de werkelijke gang van zaken bij de [vennoot] te maskeren. De bescheiden bieden daarom onvoldoende houvast voor het schatten van voordeel zonder nadere, van buiten de administratie komende gegevens of omstandigheden, die ontbreken. De voordeelsberekening in het ontnemingsrapport kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dragen in hoeverre sprake is geweest van voordeel in de zin van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Ook de vordering van de officier van justitie, die zijn grondslag vindt in het ontnemingsrapport, kan niet worden gevolgd.
Bij [de veroordeelde] zijn wel vermogensbestanddelen aangetroffen, maar de meeste daarvan waren voorwerp van het door haar begane witwassen en kunnen daarom niet op grond van 36e, eerste lid, Sr worden ontnomen als wederrechtelijk verkregen voordeel (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1077 en ECLI:NL:HR:2024:1821). De vraag is of deze vermogensbestanddelen op enigerlei andere wijze kunnen worden aangemerkt als voordeel in de zin van artikel 36e Sr. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding deze vermogensbestanddelen te betrekken bij een nadere berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel, nu daarmee geen enkel strafrechtelijk, maatschappelijk of ander doel is gediend. Immers, niet alleen is een geldboete van € 100.000,-- aan [de veroordeelde] opgelegd, maar ook zijn voormelde bij haar aangetroffen vermogensbestanddelen, waaronder zeven onroerende zaken met een waarde van € 830.000,-- , verbeurd verklaard. [de veroordeelde] biedt derhalve niet of nauwelijks verhaal en aangenomen mag worden dat zij na een onherroepelijk veroordelend vonnis al dan niet via een faillissement wordt ontbonden en ophoudt te bestaan.
Dat ligt anders voor het banksaldo van € 2.562,10 dat is aangetroffen op een bankrekening bij ING bank, een bedrag van € 40.500,-- aan huurpenningen voor [adres 9] te Roosendaal en van € 5.700,-- voor [adres 10] te Roosendaal, in totaal een bedrag van € 48.762,10. De huurpenningen zijn immers een vermogensvermeerdering als gevolg van de witwasgedragingen waarvoor [de veroordeelde] is veroordeeld. De grondslag voor ontneming van dit voordeel is daarom een veroordeling als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verder is het banksaldo in het vermogen van de veroordeelde gekomen, terwijl de rechtbank heeft geoordeeld dat [de veroordeelde] onderdeel was van een witwasvehikel. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het banksaldo voor de veroordeelde opbrengst heeft opgeleverd uit andere strafbare feiten. Welke strafbare feiten dat precies zijn en door wie deze zijn gepleegd kan niet nader worden geconcretiseerd. De grondslag voor de ontneming van dit gedeelte van het wederrechtelijk verkregen voordeel is daarom ‘een veroordeling wegens een misdrijf’ als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Nu niet wordt uitgegaan van de voordeelberekening zoals opgenomen in het ontnemingsrapport, houdt de rechtbank bij haar schatting geen rekening met vorderingen van en op derden, schulden en gemaakte kosten.
Conclusie ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 48.762,10. Zij zal het wederrechtelijk verkregen voordeel op dat bedrag vaststellen.
3.6
De betalingsverplichting
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn niet is overschreden. De behandeling van de strafzaak in eerste aanleg heeft lang geduurd, maar vanwege de omvang en complexiteit van de zaak heeft dat geen schending van de redelijke termijn opgeleverd. De ontnemingszaak is vervolgens voortvarend behandeld. De rechtbank ziet daarin dus geen aanleiding om de betalingsverplichting te matigen.
De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van een bedrag van € 48.762,10.

4.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 48.762,10(ZEGGE: ACHTENVEERTIGDUIZEND ZEVENHONDERDTWEEËNZESTIG EURO EN TIEN CENT);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van een bedrag van
€ 48.762,10(ZEGGE: ACHTENVEERTIGDUIZEND ZEVENHONDERDTWEEËNZESTIG EURO EN TIEN CENT)aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A.M. Veraart, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2024.