ECLI:NL:RBDHA:2024:21211
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk is. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Dit oordeel is gebaseerd op de omstandigheid dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvang zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats. Dit kan impliceren dat eiser geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht in Nederland.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat voorzichtigheid geboden is bij het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een MOB-melding. De rechtbank heeft op 4 oktober 2024 aan de gemachtigde van eiser gevraagd of er nog contact was met eiser, waarop de gemachtigde op 21 oktober 2024 heeft geantwoord dat er geen contact meer is. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming in Nederland en daarom geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier, en is openbaar uitgesproken.