ECLI:NL:RBDHA:2024:21209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
09/767019-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak Taxus

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 09/767019-17, waarbij de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde heeft vastgesteld op € 36.902,42. Deze uitspraak volgde op een vordering van het openbaar ministerie, die was gebaseerd op een eerder vonnis van 12 oktober 2023, waarin de veroordeelde was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet en witwassen. De rechtbank heeft in haar beoordeling de vordering van het openbaar ministerie gevolgd, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd berekend op basis van een ontnemingsrapport en de kasopstelling van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 september 2020 contante stortingen heeft gedaan en contante uitgaven heeft gedaan die niet uit legale bronnen konden worden verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat de veroordeelde inkomsten heeft genoten uit de handel in lachgas, maar deze verklaring werd als onvoldoende concreet en verifieerbaar beschouwd. De rechtbank heeft de waarde van twee appartementen in Spanje, die door de veroordeelde waren verworven, ook meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank de betalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld op het bedrag van € 36.902,42, na aftrek van verbeurde bedragen en de waarde van de appartementen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 17 december 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767019-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 december 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[de veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting [plaats] , locatie
[locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 januari 2023 (regie) en 17 mei 2024 (regie) en de terechtzitting van 18 oktober 2024 en 25 november 2024 (inhoudelijk).
Er heeft een schriftelijke voorbereiding plaatsgevonden met een conclusiewisseling tussen de officier van justitie mr. N. Oosterveld en de verdediging. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende conclusies:
  • de conclusie van eis van de officier van justitie van 21 november 2023;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van de verdediging van 22 december 2023;
  • de conclusie van repliek van de officier van justitie van 30 juli 2024.
De verdediging heeft afgezien van het nemen van een conclusie van dupliek.
De rechtbank heeft ter terechtzitting kennisgenomen van de nadere standpunten van de officier van justitie mr. N. Oosterveld en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman mr. J.C. Reisinger naar voren is gebracht.

2.De vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel schat en vaststelt op een bedrag van € 2.786.851,83 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De beoordeling

3.1.
Het strafvonnis
De rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van 12 oktober 2023 veroordeeld voor onder meer het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet in de periode van 1 maart 2020 tot en met 16 september 2020, witwassen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 september 2020 en het gelegenheid geven te gokken zonder vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen in de periode van 1 april 2019 tot en met 16 september 2020.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de inleidende vordering gehandhaafd. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de officier van justitie zich gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 13 juli 2022 (hierna: het ontnemingsrapport), naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld. De conclusie van dit rapport is dat het door de veroordeelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 2.786.851,83 bedraagt. Dat bedrag wordt gevormd door het resultaat van het verkregen voordeel berekend op basis van een eenvoudige kasopstelling plus het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van de transactiemethode.
Voordeel berekend op basis van de eenvoudige kasopstelling
Uit de eenvoudige kasopstelling over de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 september 2020 die in het ontnemingsrapport is opgesteld heeft de officier van justitie de conclusie getrokken dat de veroordeelde voordeel heeft gehad voor een bedrag van € 103.851,83. Het gaat daarbij onder meer om een bedrag van € 15.210,62 aan contante stortingen op zijn bankrekening en bedrag van € 85.153,47 aan contante uitgaven, bestaande uit de volgende posten:
  • Chalet camping Duinhorst € 42.311,61
  • Inboedel appartement [adres 1] te Den Haag € 6.672,--
  • Vliegtickets € 5.064,--
  • Moneytransfers € 10.818,47
  • Kassabonnen € 1.194,91
  • Airco’s appartement [adres 1] te Den Haag € 3.375,--
  • Lachgasflessen € 9.832,80
  • NIBUD (o.a. zorgverzekering) € 5.884,68.
Voordeel berekend op basis van de transactiemethode
Verder heeft de officier van justitie gesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door uitgaven die zijn vader [naam] ten behoeve of ten gunste van de veroordeelde heeft gedaan, te weten investeringen in de onderneming [bedrijfsnaam] , voor een contant totaalbedrag van € 2.100.000,-- en in twee appartementen te Spanje, voor een totaal bedrag van € 583.000,--.
Verdere standpunten van de officier van justitie worden hierna besproken voor zover van belang voor enige te nemen beslissing.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de veroordeling in de strafzaak niet zonder meer als uitgangspunt moet worden genomen in de ontnemingsprocedure, nu deze nog niet onherroepelijk is. De verdediging heeft daarom primair verzocht de vordering af te wijzen.
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting subsidiair gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden geschat als het gaat om de eenvoudige kasopstelling. De raadsman heeft verder betoogd dat de vordering moet worden afgewezen voor wat betreft de onderdelen [bedrijfsnaam] en de appartementen in Spanje, omdat de veroordeelde ten aanzien hiervan geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Verdere standpunten van de verdediging worden hierna besproken voor zover van belang voor enige te nemen beslissing.
3.4.
De overwegingen
3.4.1.
Niet onherroepelijk
Uit vaste jurisprudentie volgt dat de rechter die over een ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel moet oordelen, is gebonden aan het oordeel van de rechter in de
hoofdzaak. [1] Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank
daarom uit van het vonnis in de hoofdzaak van deze rechtbank van 12 oktober 2023. Het verweer dat de veroordeelde zich niet met het vonnis kan verenigen, daartegen hoger beroep heeft ingesteld en op dat hoger beroep nog niet is beslist, treft geen doel.
3.4.2
Inkomsten uit handel in lachgas
De veroordeelde heeft ter terechtzitting van 18 oktober 2024 voor het eerst verklaard dat hij (contante) inkomsten heeft gehad uit de handel in lachgas. De veroordeelde heeft verklaard niet eerder te hebben willen verklaren over deze handel uit angst zichzelf te belasten.
Gezien het grote aantal flessen dat is aangetroffen op de [straatnaam] zijn er aanwijzingen voor de stelling dat de veroordeelde inkomsten heeft genoten uit de handel in lachgas. De veroordeelde heeft deze verklaring evenwel pas op het laatste moment afgelegd. Ook in de strafzaak, toen hij uitgebreid is bevraagd over zijn inkomsten, heeft hij hier niets over gezegd. Bovendien is deze verklaring onvoldoende concreet en niet verifieerbaar als het gaat om de hoogte van de inkomsten die de veroordeelde uit deze activiteit zou hebben vergaard. De rechtbank houdt daarom geen rekening met eventuele inkomsten uit de handel in lachgas. Daarmee behoeft de vraag of deze inkomsten als legale inkomstenbron bij de berekening zouden moeten worden betrokken, geen bespreking. De inkoop van de aangetroffen lachgasflessen vormt onderdeel van de hierna te bespreken kasopstelling.
3.4.3.
De bewijsmiddelen
1. De gebruikte bewijsvoering, bewijsmiddelen en overwegingen, in het vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde van 12 oktober 2023 ten aanzien van 5.5.5 Gewoontewitwassen. Deze bewijsvoering neemt de rechtbank hier over. De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak.
2. Het ontnemingsrapport.
3. De overige bewijsmiddelen, te weten AMB.3619, AMB.663, AMB.1138, SFO.AMB.131, AMB.923, SFO.AMB.105, voor zover opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
3.4.4.
Wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling (36e, derde lid, Sr)
Beginsaldo contant geld
Er zijn geen aanwijzingen dat de veroordeelde op 1 januari 2013 beschikte over contant geld. De rechtbank gaat uit van een beginsaldo van € 0,--.
Legale contante ontvangsten
Uit het ontnemingsrapport volgt dat de veroordeelde in de periode van 2013 tot en met 2020 een bedrag van € 6.827,-- aan contante omzet uit zijn eenmanszaak heeft gehaald. De rechtbank merkt dat bedrag aan als legale contante ontvangst.
Eindsaldo contant geld
Op 16 september 2020 is een contant bedrag van € 5.250,-- en een bedrag van € 556,74 aan contante buitenlandse valuta aangetroffen op de [adres 1] te Den Haag. Voorts is op 16 september 2020 een contant bedrag van € 20,-- aangetroffen op de [adres 2] in Spanje. Op 30 december 2019 is een bedrag van € 5.000,-- aangetroffen op het adres [adres 3] te Den Haag, het adres waar de veroordeelde toen stond ingeschreven. Daarmee komt het eindsaldo contant geld op (€ 5.250,-- +/+ € 556,74 +/+ € 20,-- +/+
5.000, -- =) € 10.826,74.
Contante stortingen
Uit onderzoek is gebleken dat in de periode van 1 januari 2013 tot met 16 september 2020 voor een totaalbedrag van € 15.210,62 contant is gestort op een bankrekening op de naam van de veroordeelde. De rechtbank betrekt deze stortingen bij de kasopstelling.
Contante uitgaven
Chalet camping Duinhorst
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat de veroordeelde een chalet en de kosten voor de standplaats daarvan heeft betaald en dat hij dit contant heeft gedaan. Het ontnemingsrapport en de onderliggende stukken bieden hier onvoldoende aanwijzingen voor, zeker in het licht van de concrete betwisting door de veroordeelde. Dat uit de stukken volgt dat de veroordeelde wel op de camping verbleef waar het chalet stond, maakt nog niet dat hij voor dit chalet (contant) heeft betaald. De rechtbank betrekt de bedragen daarvoor dan ook niet bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Airco’s en inboedel Dr. Lelykade
Noch uit het ontnemingsrapport en de onderliggende stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting valt op te maken dat de veroordeelde contante betalingen heeft verricht voor de aanschaf van een inboedel voor het door hem gebruikte appartement aan de [adres 1] te Den Haag en voor airco’s in dat appartement. Om die reden betrekt de rechtbank de bedragen daarvoor niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vliegtickets
Uit het ontnemingsrapport en de onderliggende stukken volgen voldoende aanwijzingen dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2017 tot en met 20 juli 2020 € 5.064,-- contant heeft betaald voor vliegtickets.
Money transfers
Over de periode 1 januari 2013 tot en met 16 september 2020 is via money transfers voor een totaalbedrag van € 13.340,17 aan contante betalingen gedaan ten behoeve van de veroordeelde. De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de contante bedragen heeft verstrekt ten behoeve van deze moneytransfers. Een (totaal)bedrag van € 2.521,70 aan money transfers was voor de zorgverzekering. Met uitgaven voor de zorgverzekering wordt hierna rekening gehouden en de rechtbank zal dit bedrag onder deze post dan ook buiten beschouwing laten. De rechtbank gaat uit van contante uitgaven via money transfers van in totaal € 10.818,47.
Kassabonnen
In de woning aan de [adres 1] te Den Haag zijn kassabonnen uit de jaren 2019 en 2020 in beslag genomen waaruit kan worden afgeleid dat de veroordeelde tot een totaal bedrag van € 1.194,91 heeft uitgegeven. Daarvoor is geen girale betaling teruggevonden in de banktransacties, dus wordt uitgegaan van contante betalingen door of ten behoeve van de veroordeelde.
Lachgasflessen
In de woning aan de [adres 1] te Den Haag zijn in totaal 120 lachgasflessen aangetroffen en in beslag genomen. Uitgaande van een prijs per fles van € 81,94 komt dit neer op een bedrag van € 9.832,80. Op grond van de bewijsmiddelen is voldoende aannemelijk geworden dat dit bedrag contant door de veroordeelde is betaald.
Levensonderhoud
Gelet op de het ontnemingsrapport en de onderliggende stukken oordeelt de rechtbank dat
- uitgaande van de Nibud-normen - de veroordeelde in de jaren 2018, 2019 en 2020 tot en met 16 september 2020 een bedrag van € 5.884,68 tekort is gekomen voor kosten van levensonderhoud en zorgverzekering. Omdat geen bankbetalingen zijn aangetroffen gaat de rechtbank ervan uit dat de veroordeelde met contant geld in deze kosten heeft voorzien.
De conclusie
De rechtbank gaat op grond van het voorgaande uit van de volgende berekening:
Beginsaldo contant geld € 0,--
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen +/+ € 6.827,--
Eindsaldo contant geld -/- € 10.826,74
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 3.999,74
tekort
Contante stortingen -/- € 15.210,62
Contante uitgaven -/- € 32.794,86
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 52.005,22
De rechtbank merkt dit bedrag van € 52.005,22 aan als wederrechtelijk verkregen voordeel. Niet is gebleken dat de voornoemde uitgaven zijn gedaan uit een legale bron en de rechtbank acht aannemelijk dat het geld is verkregen uit strafbare feiten. Welke strafbare feiten dat zijn en door wie deze zijn gepleegd kan niet worden geconcretiseerd. De grondslag voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is daarom ‘een veroordeling wegens een misdrijf’ als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij merkt de rechtbank op dat de veroordeling van 12 oktober 2023 mede misdrijven betreft waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat het gaat om uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan tijdens het plegen van die feiten.
3.4.5.
Wederrechtelijk verkregen voordeel transactiemethode
[bedrijfsnaam]
De rechtbank heeft in haar vonnis van 12 oktober 2023 geoordeeld dat Cornelis van Zeijderveld eigenaar was van gokwebsite [bedrijfsnaam] , dat de veroordeelde werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijfsnaam] bestaande uit adviseren en het werken als agent en dat hij hiervoor niet betaald kreeg.
Volgens de officier van justitie maken een aangetroffen notitie en OVC-gesprekken aannemelijk dat [naam] zich met de veroordeelde voor een bedrag van € 2.100.000,--bij [bedrijfsnaam] heeft ingekocht. Het vermogen van de veroordeelde is met dit bedrag vermeerderd, aldus de officier van justitie.
In het vonnis van 12 oktober 2023 is niet geoordeeld dat de veroordeelde zich bij [bedrijfsnaam] heeft ingekocht. Het dossier bevat wel enige aanwijzingen dat de veroordeelde zich ofwel zelf heeft ingekocht of door [naam] heeft laten inkopen bij [bedrijfsnaam] , maar uit die aanwijzingen wordt naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk voor welk bedrag dat dan zou zijn geweest. De aangetroffen notitie en OVC-gesprekken bieden te weinig aanknopingspunten voor de conclusie dat ten behoeve van de veroordeelde voor een bedrag van € 2.100.000,-- aan aandelen is gekocht en ander bewijs of andere aanknopingspunten voor dit of een ander bedrag ontbreken. Daarmee is onvoldoende duidelijk of en zo ja welke uitgaven zijn gedaan en is ook onvoldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelde voordeel heeft gehad. De rechtbank laat dit bedrag dan ook buiten beschouwing.
Spaanse appartementen(36e, derde lid, Sr)
In haar vonnis van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank bewezen geacht dat de veroordeelde tezamen met anderen de appartementen aan de [adres 2] 12-3-A en 12-3-B te Benalmádena, Malaga, Spanje heeft witgewassen door verhullingshandelingen te plegen.
Daarbij heeft de rechtbank in dat vonnis geconcludeerd dat beide appartementen van de veroordeelde waren en dat sprake was van een schijnconstructie met de bedoeling te verhullen wie in werkelijkheid de eigenaar was. Gelet op dit oordeel faalt het verweer dat de veroordeelde geen eigenaar was van beide appartementen.
Zoals ook onder 3.4.4. is overwogen kan op grond van artikel 36e, derde lid, Sr voordeel worden ontnomen indien aannemelijk is dat andere strafbare feiten dan de bewezenverklaarde feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de betalingen voor beide appartementen uiteindelijk voor rekening zijn gekomen van de veroordeelde of van [naam] , terwijl noch de veroordeelde noch [naam] bekende, legale inkomsten hadden. [naam] zat in de internationale drugshandel en ook de veroordeelde is veroordeeld voor voorbereidingshandelingen voor drugshandel. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de appartementen voor de veroordeelde opbrengst hebben opgeleverd uit andere strafbare feiten. Welke strafbare feiten dat precies zijn en door wie deze zijn gepleegd kan niet nader worden geconcretiseerd. De grondslag voor de ontneming van dit gedeelte van het wederrechtelijk verkregen voordeel is daarom ‘een veroordeling wegens een misdrijf’ als bedoeld in artikel 36e, derde lid, Sr.
De rechtbank rekent de waarde van beide appartementen tot het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarbij gaat de rechtbank uit van de waarde van
€ 319.500,-- voor het appartement aan de [adres 4] te Benalmádena en van € 533.000,-- voor het appartement aan de [adres 5] te Benalmádena en schat het wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve op een bedrag van
€ 852.500,--.
3.4.6.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van (€ 852.500,-- + € 52.005,22 =) € 904.505,22 en stelt het daarop vast.
3.4.7.
De betalingsverplichting
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn niet is overschreden. De behandeling van de strafzaak in eerste aanleg heeft lang geduurd, maar vanwege de omvang en complexiteit van de zaak heeft dat geen schending van de redelijke termijn opgeleverd. De ontnemingszaak is vervolgens voortvarend behandeld. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om de betalingsverplichting te matigen.
In het vonnis van 12 oktober 2023 zijn beide voormelde appartementen verbeurd verklaard. Daarom brengt de rechtbank een bedrag van € 852.500,--, in mindering op de op te leggen betalingsverplichting.
In dat vonnis heeft de rechtbank voorts geldbedragen van € 5.000,-- en van € 250,--, vier biljetten van 5 euro en de in de woning aan de [adres 1] te Den Haag aangetroffen lachgasflessen verbeurd verklaard. In de ontnemingszaak brengt de rechtbank daarom op de betalingsverplichting in mindering een bedrag van € 5.270,-- en een bedrag van € 9.832,80.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening: € 904.505,22 -/- € 852.500,-- -/- € 5.270,-- -/- € 9.832,80 = € 36.902,42.
De rechtbank legt een betalingsverplichting op van een bedrag van € 36.902,42.

4.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 904.505,22(ZEGGE: NEGENHONDERDVIERDUIZEND VIJFHONDERDVIJF EURO EN TWEEËNTWINTIG CENT)
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 36.902,42(ZEGGE: ZESENDERTIGDUIZEND NEGENHONDERDTWEE EURO EN TWEEËNVEERTIG CENT)aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
738 (ZEVENHONDERDACHTENDERTIG)dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A.M. Veraart, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2024.

Voetnoten

1.HR 8 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1501.