ECLI:NL:RBDHA:2024:21207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
09/767334-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak Taxus

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 09/767334-20, waarbij de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie heeft beoordeeld. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 18.962,07, voortvloeiend uit een eerdere veroordeling van de veroordeelde voor het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1990, samen met zijn partner als economische eenheid kan worden beschouwd. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie, die was gebaseerd op een rapport van 15 december 2021, beoordeeld en de verdediging heeft betoogd dat de veroordeling in de strafzaak niet als uitgangspunt kan dienen voor de ontnemingsprocedure, omdat deze nog niet onherroepelijk is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij gebonden is aan het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden gebaseerd op het vonnis van 12 oktober 2023. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen, met inachtneming van de contante uitgaven en legale ontvangsten van de veroordeelden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de betalingsverplichting vastgesteld op € 18.962,07, waarbij rekening is gehouden met de verbeurdverklaring van een appartement op Ibiza. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767334-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 december 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[de veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] .
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 januari 2023 (regie) en 17 mei 2024 (regie) en de terechtzitting van 15 oktober 2024 en 25 november 2024 (inhoudelijk).
Er heeft een schriftelijke voorbereiding plaatsgevonden met een conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsvrouw van de veroordeelde. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende conclusies:
- de conclusie van eis van de officier van justitie van 21 november 2023;
- de conclusie van antwoord van de zijde van de verdediging van 4 januari 2024;
- de conclusie van repliek van de officier van justitie van 30 juli 2024;
- de conclusie van dupliek van de zijde van de verdediging van 13 september 2024.
De rechtbank heeft ter terechtzitting kennisgenomen van de nadere standpunten van de officier van justitie mr. N. Oosterveld en van de raadsvrouw van de veroordeelde mr. K.C. van de Wijngaart.

2.De vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op een bedrag van € 94.219,-- en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De beoordeling

3.1.
Het strafvonnis
De rechtbank heeft de veroordeelde bij vonnis van 12 oktober 2023 veroordeeld voor het medeplegen van witwassen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 16 september 2020.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de inleidende vordering, met die kanttekening dat bij de berekening van het voordeel een bedrag van € 314,50 in mindering dient te worden gebracht. Zij heeft zich bij de berekening van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel onder andere gebaseerd op de eenvoudige kasopstelling uit een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 15 december 2021 (hierna ook: het ontnemingsrapport) naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld.
De officier van justitie heeft gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van de eenvoudige kasopstelling kan worden vastgesteld op € 93.904,99.
Verdere standpunten van de officier van justitie komen hierna aan de orde voor zover relevant voor enige te nemen beslissing.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de veroordeling in de strafzaak niet zonder meer als uitgangspunt moet worden genomen in de ontnemingsprocedure, nu deze nog niet onherroepelijk is. De verdediging heeft dan ook primair verzocht tot afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag te schatten, omdat de uitgangspunten voor de berekening niet juist zijn, en voorts rekening te houden met de waarde van verbeurd verklaarde voorwerpen.
Verdere standpunten van de verdediging komen hierna aan de orde voor zover relevant voor enige te nemen beslissing.
3.4.
De overwegingen
3.4.1.
Niet onherroepelijk
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van het hoger beroep in de strafzaak. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de rechter die over een ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel moet oordelen, is gebonden aan het oordeel van de rechter in de
hoofdzaak. [1] Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank
derhalve uit van het vonnis in de hoofdzaak van deze rechtbank van 12 oktober 2023. Het verweer dat de veroordeelde zich niet met het vonnis kan verenigen en daartegen hoger beroep heeft ingesteld, op welk beroep nog niet is beslist, kan in zoverre geen doel treffen.
3.4.2.
Bewijsmiddelen
1. Het vonnis in de strafzaak van deze rechtbank van 12 oktober 2023. De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak.
2. Het ontnemingsrapport.
3.4.3.
Wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling (36e, derde lid, Sr)
Economische eenheid veroordeelden
De veroordeelde en zijn vrouw [naam] , die eveneens is veroordeeld (hierna samen ook te noemen: de veroordeelden), voeren en voerden een gezamenlijke huishouding en kunnen worden aangemerkt als een economische eenheid. In het rapport is niettemin onderscheid gemaakt tussen de berekening van wederrechtelijk voordeel dat is verkregen door de veroordeelden samen en wederrechtelijk voordeel dat is verkregen door de veroordeelden afzonderlijk van elkaar. De rechtbank volgt het gemaakte onderscheid.
Beginsaldo contant geld
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening ten onrechte niet is betrokken dat [naam] in 2013 haar jarenlange opgebouwde spaargeld van € 27.000,00 van haar rekening heeft opgenomen en in contanten in haar woning heeft bewaard. Daarnaast zouden de veroordeelden hebben kunnen beschikken over het contante spaargeld dat de veroordeelde had gespaard van zijn in de horeca ontvangen fooien.
De rechtbank heeft in de strafzaak geoordeeld dat de verklaring van [naam] dat zij € 27.000,--, althans een groot deel daarvan, twee jaar lang in haar woning heeft bewaard, niet valt te verifiëren en dus niet aannemelijk is geworden. Dat oordeel is in de ontnemingsprocedure niet anders. Ook voor wat betreft de fooien van de veroordeelde zijn er onvoldoende aanwijzingen dat de veroordeelden die contant voorhanden hebben gehad. Al met al is onvoldoende aannemelijk geworden dat de veroordeelden bij aanvang van de onderzoeksperiode beschikten over een contant vermogen afkomstig uit spaargelden. De rechtbank gaat gelet op het voorgaande uit van een beginsaldo van € 0,-- aan contant geld op 1 januari 2015.
Legale contante ontvangsten
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de verdediging met betrekking tot contante geldbedragen die gedurende de onderzoeksperiode door de veroordeelden zouden zijn ontvangen op verjaardagen, verdiend met werkzaamheden in de horeca en de opbrengsten van de verkoop op rommelmarkten. De stukken die door de verdediging zijn aangeleverd ter onderbouwing van deze verklaring zijn onvoldoende concreet en verifieerbaar. De bescheiden bestaan bovendien uit door henzelf gemaakte overzichten en missen onderbouwing.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode geen andere contante ontvangsten had uit legaal inkomen, dan die opgenomen in het rapport. De rechtbank stelt een totaal bedrag aan legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen vast van € 23.146,--.
Eindsaldo contant geld
Uit het ontnemingsrapport volgt dat het eindsaldo aan contant geld op 16 september 2020 € 1.135,-- betrof.
Contante uitgaven
De rechtbank overweegt voorts dat in dit vonnis is uitgegaan van een contante uitgave wanneer een aankoopbon is aangetroffen waarvoor geen girale betaling is teruggevonden in de banktransacties van de veroordeelden.
Aankoop keuken in Duitsland
Uit het ontnemingsrapport blijkt dat twee contante betalingen zijn verricht voor de aanschaf van een keuken, te weten een betaling van € 3.800,-- op 30 juni 2015 en een betaling van € 13.300,-- op 26 augustus 2015. In het vonnis van 12 oktober 2023 is vastgesteld dat de veroordeelde die bedragen contant bij de keukenfirma in Duitsland heeft betaald.
Op grond hiervan kan worden vastgesteld dat de betreffende keuken door de veroordeelden contant is betaald op de voornoemde data. Het gaat om een bedrag van € 17.100,-- in totaal.
Aankoop appartement op Ibiza
In het strafvonnis van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelden samen een appartement op Ibiza hebben gekocht voor een bedrag van € 160.000,--. Uit de koopovereenkomst bleek dat een bedrag van € 64.450,-- contant was voldaan en dat een bedrag van € 66.000,-- giraal zou worden overgemaakt. In de banktransacties van de veroordeelden is geen betaling van € 66.000,-- teruggevonden.
Anders dan het ontnemingsrapport gaat de rechtbank er niet vanuit dat het in de koopovereenkomst genoemde bedrag van € 66.000,-- contant is betaald. Immers, niet kan worden vastgesteld dat de € 66.000,-- überhaupt is betaald, laat staan contant door de veroordeelden. Dit bedrag kan niet bij de kasopstelling worden betrokken.
De verdediging betwist niet dat de contante betalingen van in totaal € 64.450,-- hebben plaatsgevonden, maar meent dat ze kunnen worden verklaard uit legale inkomsten, zodat geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag zouden de veroordeelden hebben verdiend met de verhuur van het appartement. De veroordeelden betaalden de opbrengst van de verhuur aan de eigenaar van het appartement om zo de aankoopsom van het appartement te voldoen. In de strafzaak heeft de rechtbank deze verklaring van de veroordeelden wat betreft de betaling voor het appartement reeds hoogst onwaarschijnlijk geacht. De rechtbank, zoals al eerder is overwogen, blijft bij dit oordeel in de ontnemingsprocedure.
Het contante bedrag van € 64.450,-- is voldaan door middel van zes betalingen in de periode tussen 7 oktober 2013 en 1 oktober 2018. Gelet op de onderzoeksperiode worden bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts betrokken de bedragen die in de periode van 1 januari 2015 en 16 september 2020 zijn voldaan. De rechtbank gaat daarom uit van een bedrag van € 47.750,-- dat contant is betaald door de veroordeelden voor de aankoop van het appartement op Ibiza.
Eldorado Juweliers
Tijdens de doorzoeking van de woning van de veroordeelden is een diamantcertificaat aangetroffen. Op dit diamantcertificaat staat vermeld dat [naam] een collier heeft gekocht op 16 mei 2020 bij Eldorado Juweliers in Rotterdam. Er heeft geen girale betaling plaatsgevonden die betrekking heeft op deze aankoop, zo volgt uit de analyse van de banktransacties van de veroordeelden.
Nu deze uitgave in het ontnemingsrapport alleen aan [naam] is toegerekend en de rechtbank, net als de officier van justitie dit onderscheid in toerekening volgt, wordt deze uitgave weliswaar betrokken in de berekening maar niet toegerekend aan de veroordeelde. De post behoeft daarmee geen nadere bespreking.
Personal Touch Travels
Deze post betreft uitgaven bij reisbureau Personal Touch Travel te Den Haag waarvoor twee kwitanties zijn aangetroffen in de woning van de veroordeelden. Uit de eerste kwitantie valt op te maken dat de veroordeelde een bedrag van € 9.685,-- heeft betaald op
10 maart 2020. In de woning is nog een kwitantie aangetroffen met een boekingsbevestiging van een reis naar Turkije. Op de tweede kwitantie staat vermeld dat de veroordeelde een bedrag van € 5.360,-- heeft betaald op 6 februari 2020.
Aangezien twee kwitanties zijn aangetroffen waaruit volgt dat uitgaven zijn gedaan in de onderzoeksperiode, terwijl geen girale betalingen zijn teruggevonden hiervoor, gaat de rechtbank ervan uit dat dit totale bedrag van € 15.045,-- contant is betaald. De rechtbank gaat bij gebrek aan enige concrete onderbouwing niet mee in het standpunt van de verdediging dat dit een reis voor vijf gezinnen betrof, die allen hun gedeelte van de betaling voor de vakantie contant hebben betaald aan de veroordeelden.
[bedrijfsnaam] B.V.
Er zijn vier facturen van [bedrijfsnaam] B.V. aangetroffen in de woning van de veroordeelden. Op de facturen staat aangegeven dat een totaalbedrag van € 357,76 contant is betaald. De klantgegevens ontbreken op de facturen.
Omdat uit de beschikbare informatie niet valt op te maken door wie de betalingen zijn voldaan, betrekt de rechtbank deze uitgaven niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Makro
Uit een in de woning aangetroffen factuur blijkt dat een contante betaling is verricht voor aankopen bij de Makro, te weten een betaling van € 305,69 op 6 juni 2020. Deze contante betaling is niet betwist door de verdediging. Vastgesteld kan worden dat de betreffende aankoop door de veroordeelden contant is betaald op de voornoemde datum. Het gaat om een bedrag van € 305,69 in totaal.
Roompot vakantieparken
Uit gegevens van Roompot Vakantieparken blijkt dat de veroordeelde tweemaal een contante betaling heeft verricht voor de huur van een vakantiewoning bij Roompot Vakantieparken. Het betreft in totaal een bedrag van € 1.510,-- in januari 2020.
De contante betaling is niet betwist door de verdediging. Vastgesteld kan worden dat de betreffende aankoop door de veroordeelden contant is betaald op de voornoemde datum. Het gaat om een bedrag van € 1.510,-- in totaal. Niet aannemelijk is geworden dat het geld afkomstig is van Piet Schneider. De enkele stelling dát dat zo was, is daarvoor niet voldoende.
Verbouwingen aan [straatnaam]
Voor verbouwingen aan de woning van de veroordeelden zijn contante betalingen verricht voor een totaalbedrag van € 12.540,44. Deze verbouwingen hebben plaatsgevonden na de aankoop van de woning in 2015.
Dat de contante betalingen zijn verricht is door de verdediging niet betwist. De contante betalingen kunnen worden meegenomen in de berekening. Het gaat om een bedrag van € 12.540,44 in totaal.
Aankoop inboedel
In het ontnemingsrapport is een schatting gemaakt van het bedrag dat de veroordeelden zouden hebben uitgegeven aan de inboedel voor hun nieuwe woning. Deze schatting is gebaseerd op een NIBUD norm, te weten de richtlijn voor het aanschaffen van een compleet nieuw inventaris. Op basis van deze richtlijn is geconcludeerd dat de veroordeelden een bedrag van € 6.489,29 hebben uitgegeven aan hun inboedel.
Noch uit het ontnemingsrapport en de onderliggende stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting valt op te maken dat de veroordeelden daadwerkelijk contante betalingen hebben verricht voor de aanschaf van een inboedel. Om die reden betrekt de rechtbank het voornoemde bedrag niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aankoop Louis Vuitton Dubai
Uit een in de woning van de veroordeelden aangetroffen aankoopbon blijkt dat op 17 december 2018 voor € 758,40 contante uitgaven zijn gedaan bij Louis Vuitton in Dubai. Het niet door de verdediging betwiste bedrag van € 758,40 kan worden betrokken bij de berekening.
Declaraties B2S
Uit onderzoek is gebleken dat [naam] in de periode tussen 2015 en 2018 aankopen heeft voorgeschoten voor haar werkgever en deze bedragen vervolgens heeft gedeclareerd. Een gedeelte van deze bedragen zijn voorgeschoten met contant geld. Het ging bij de ene post om een totaalbedrag van € 797,85 en bij de andere post om een totaalbedrag van € 4.023,78.
De betreffende aankopen zijn door [naam] contant betaald in de voornoemde periode. Het gaat om een bedrag van € 4.821,63 in totaal. Dat zij deze bedragen enkel heeft voorgeschoten en later zou hebben gedeclareerd bij haar werkgever doet niets af aan het gegeven dat zij deze bedragen contant kon uitgeven en niet is gebleken dat zij deze bedragen contant terugbetaald heeft gekregen.
Tuinmeubelen
Blijkens een afleverbon aangetroffen in de woning van de veroordeelden is op 20 juli 2017 voor een totaalbedrag van € 5.255,15 aan tuinmeubelen aangeschaft. Het bedrag is contant voldaan. Uit onderzoek is evenwel gebleken dat één parasol een aankoop voor de ouders van de veroordeelde betrof. Zijn ouders hebben dit bedrag contant terugbetaald aan de veroordeelden. Een bedrag van € 629,-- moet daarom in mindering worden gebracht. Het gaat daarmee om een bedrag van € 4.626,15.
Declaraties Gotta-Haves
Uit een declaratieformulier aangetroffen in de administratie van Gotta-Haves bleek dat door [naam] één contante betaling is verricht van € 20,70 en dat zij dat bedrag vervolgens heeft gedeclareerd.
De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van een zodanig geringe omvang niet betrokken dient te worden bij de schatting van het wederrechtelijk voordeel.
Betaling camping Duinhorst
Op 6 juni 2020 is een contante betaling verricht voor de huur van een chalet op Camping Duinhorst, te weten een betaling van € 3.227,83. De communicatie over het chalet is verlopen via [naam] en de factuur is tevens naar haar verzonden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde weliswaar de betaling heeft verricht maar dat zij het geld daarvoor van beide ouders heeft gekregen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de betaling is verdeeld over de beide ouders van de veroordeelden, nu de verdediging dit standpunt niet nader heeft onderbouwd. Vastgesteld kan worden dat de veroordeelde het bedrag contant heeft verricht. Het gaat om een bedrag van € 3.227,83 in totaal.
Lufthansa
Tijdens de doorzoeking van de woning van de veroordeelden zijn boekingsdocumenten aangetroffen waaruit blijkt dat een boeking was gedaan bij luchtvaartmaatschappij Lufthansa. Hiervoor is een betaling gedaan van € 1.977,99.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat de online boeking contant is betaald. De rechtbank zal deze betaling daarom niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrekken. Gelet op dat oordeel hoeft de rechtbank zich niet langer uit te laten of deze post enkel aan [naam] moet worden toegerekend of aan beide veroordeelden.
3.4.4.
De conclusie
De rechtbank gaat op grond van het voorgaande uit van de volgende berekening voor de kasopstelling, ten aanzien van de veroordeelden als economische eenheid:
Beginsaldo contant geld € 0,--
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen +/+ € 23.146,--
Eindsaldo contant geld -/- € 1.135,--
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 22.011,--
Feitelijke uitgaven inclusief bankstortingen -/- € 108.880,14
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 86.869,14
Nu de veroordeelden geen verifieerbare en onderbouwde verklaring hebben gegeven voor het (resterend) onverklaarbaar negatief verschil, is de rechtbank van oordeel dat dit inkomen slechts afkomstig kan zijn uit andere strafbare feiten. Welke strafbare feiten dat zijn en door wie deze zijn gepleegd kan niet worden geconcretiseerd. De grondslag voor ontneming van dit gedeelte van wederrechtelijk verkregen voordeel is daarom ‘een veroordeling wegens een misdrijf’ als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij merkt de rechtbank op dat de veroordeling van 12 oktober 2023 mede misdrijven betreft waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat het gaat om uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan tijdens het plegen van die feiten.
De veroordeelde heeft met [naam] wederrechtelijk voordeel verkregen. Zij is de partner van de veroordeelde met wie hij als economische eenheid kan worden beschouwd. Aan het onderzoek valt geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst. De veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de onderlinge verdeling van het verkregen voordeel. Ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voor een andere verdeelsleutel tussen de veroordeelde en [naam] dan op grond van gelijke verdeling. De rechtbank rekent daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 86.869,14 pondspondsgewijs toe, met uitzondering van de contante uitgave aan Eldorado Juweliers van € 1.195,--. Die uitgave wordt niet pondspondsgewijs maar volledig aan [naam] toegerekend. Dat komt neer op een voordeel van de veroordeelde van (€ 85.674,14 gedeeld door 2 is) € 42.837,07.
3.4.5.
De betalingsverplichting
In haar strafvonnis heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn met iets meer dan één jaar is overschreden en daarmee is rekening gehouden bij de strafoplegging. Omdat de vordering tot ontneming vervolgens voortvarend is behandeld ziet de rechtbank geen aanleiding om de betalingsverplichting te matigen vanwege tijdsverloop.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de betalingsverplichting wel pondspondsgewijs rekening met de uitgaven ten aanzien van het verbeurdverklaarde appartement in Ibiza (€ 47.750,-- gedeeld door twee). Door de verbeurdverklaring is de veroordeelde voor dit deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel immers reeds in zijn vermogen getroffen. Gelet hierop wordt het voornoemde bedrag in mindering gebracht.
Op grond van het voorgaande legt de rechtbank een betalingsverplichting op van een bedrag van € 18.962,07.

4.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 42.837,07(ZEGGE: TWEEËNVEERTIGDUIZEND ACHTHONDERDDRIEËNZEVENTIG EURO EN ZEVEN CENT);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 18.962,07(ZEGGE: ACHTTIENDUIZEND NEGENHONDERDTWEEËNZESTIG EURO EN ZEVEN CENT)aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
379 (DRIEHONDERDNEGENEN-ZEVENTIG)dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Dantuma-Hieronymus, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank 17 december 2024.

Voetnoten

1.HR 8 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1501.