ECLI:NL:RBDHA:2024:211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL22.21781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag tot verblijfsvergunning regulier voor arbeid in loondienst na wijziging van werkgever

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘arbeid in loondienst’ bij [bedrijf]. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen met het besluit van 16 november 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is door de staatssecretaris op 11 oktober 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser van werkgever is veranderd en daarom geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij geen zitting nodig achtte en het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.

De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser betoogt dat zijn rechtspositie niet is gewijzigd, maar dat hij enkel van werkgever is veranderd. De rechtbank oordeelt echter dat de aanvraag van eiser, die oorspronkelijk gericht was op arbeid in loondienst bij [bedrijf], niet hetzelfde verblijfsdoel behoudt na de wijziging van werkgever. Eiser heeft op 19 september 2022 meegedeeld dat hij voor een andere werkgever is gaan werken, waardoor het verblijfsdoel van zijn aanvraag is veranderd. De staatssecretaris heeft daarom terecht van eiser verlangd dat hij een nieuwe aanvraag indient voor de beoordeling van het gewijzigde verblijfsdoel.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van E.J. Iflé, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘arbeid in loondienst’ bij [bedrijf] . De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 16 november 2021 afgewezen. Met het besluit van 11 oktober 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen die afwijzing niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser is veranderd van werkgever en hij daarom geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris mocht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de staatssecretaris het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaren?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser stelt dat de feitelijke omstandigheden en zijn rechtspositie niet zijn gewijzigd, maar dat hij slechts is veranderd van werkgever. Dit betekent volgens eiser dat de staatssecretaris het bezwaar ontvankelijk moet verklaren en er een volledige heroverweging van het bezwaar moet plaatsvinden. [2]
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hoewel de aanvraag van eiser nog steeds ziet op het verrichten van arbeid in loondienst, behoudt de aanvraag niet hetzelfde verblijfsdoel. [3] De aanvraag van eiser had immers als doel om arbeid te verrichten in (loon)dienst van [bedrijf] . Eiser heeft echter op 19 september 2022 meegedeeld dat hij voor een andere werkgever arbeid in loondienst is gaan verrichten dan bij zijn aanvraag het geval was. Hiermee is, anders dan eiser wenst, het verblijfsdoel van zijn aanvraag hangende de bezwaarfase veranderd. De staatssecretaris verlangt daarom terecht van eiser dat hij een nieuwe aanvraag indient voor een beoordeling van het gewijzigde verblijfsdoel [4] en mocht het bezwaar van eiser daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van E.J. Iflé, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Op grond van artikel 7:11 van de Awb.
3.Vergelijk Rb. ’s-Gravenhage (zp Amsterdam) 28 april 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2081.
4.Dat volgt uit artikel 3:100 van het Vreemdelingenbesluit 2000.