ECLI:NL:RBDHA:2024:21062
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.I.H. Kerstens-Fockens
- J.R. Froma
- Rechtspraak.nl
Bewaring op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Loth en mr. E. van der Weijden, en de Minister van Asiel en Migratie als verweerder. De zaak betreft de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel aan de eiser op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 31 oktober 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd kreeg, welke maatregel door de verweerder op 28 november 2024 aan de rechtbank werd gemeld. Dit werd gelijkgesteld aan een beroep van de eiser, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser op 3 december 2024 de gronden van het beroep indiende en de verweerder hierop op 5 december 2024 reageerde. Het onderzoek werd op 6 december 2024 gesloten.
De rechtbank overweegt dat indien de maatregel in strijd is met de Vw of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard moet worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang, en dat deze niet opgelegd of voortgezet mag worden indien er bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit onevenredig bezwarend maken. De eiser voerde aan dat er geen aanwijzing in het dossier aanwezig was die de maatregel rechtvaardigde, maar de rechtbank concludeert dat de aanwijzing wel degelijk aanwezig was en dat het verblijf in de lounge voor de duur van één nacht acceptabel is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en heeft het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.