ECLI:NL:RBDHA:2024:21055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
NL24.47017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van eiser, die een asielaanvraag had ingediend. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. H. Loth en mr. E. van der Weijden, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 8 november 2024 een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De bewaring werd op 26 november 2024 opgeheven, waarna partijen toestemming gaven voor schriftelijke behandeling van de zaak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, en dat er geen aanwijzingen waren dat eiser na de opheffing van de maatregel op 27 november 2024 nog in detentie verbleef. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring in overeenstemming was met de Vreemdelingenwet en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maakten. Aangezien de rechtbank geen onrechtmatigheid kon vaststellen, werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Froma, en werd openbaar gemaakt op 13 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47017

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 26 november 2024 heeft verweerder de bewaring opgeheven.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 3 december 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 6 december 2024 op gereageerd. De rechtbank heeft op 6 december 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. Eiser voert aan dat het dossier geen aanwijzing op grond van artikel 4.6 van het Vb bevat. Niet duidelijk is hoe lang eiser in de lounge heeft verbleven. Eiser wijst er ook op dat een verblijf in de lounge langer dan 24 uur op grond van een dergelijke aanwijzing niet is toegestaan. Verder voert eiser aan dat hij ook op 27 november 2024, een dag na de opheffing van de maatregel, nog in detentiecentrum Rotterdam verbleef.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat, anders dan eiser betoogt, de aanwijzing op grond van artikel 4.6 van het Vb zich wel in het dossier bevindt, onder gedingstuk nummer 9, getiteld ‘additioneel ketendocument’. Hieruit blijkt dat eiser op 7 november 2024 om 17:30 uur de aanwijzing kreeg en zich om 7:00 uur de volgende dag moest melden voor het indienen van zijn asielaanvraag. Uit het proces-verbaal van bevindingen bij aanvraag asiel blijkt dat eiser zich op 8 november 2024 om 17:05 uur heeft gemeld om asiel aan te vragen. Eiser heeft die dag een asielaanvraag ingediend en een bewaringsmaatregel opgelegd gekregen. Nu ingevolge de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [1] het verblijf in de lounge voor de duur van één nacht acceptabel is, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de loungemaatregel onrechtmatig is opgelegd.
7. Verder heeft verweerder nader verklaard dat uit navraag is gebleken dat eiser op 27 november 2024 – noch op enig ander moment - in het detentiecentrum in Rotterdam verbleef. Evenmin is gebleken dat eiser op 27 november 2024 elders in vreemdelingenbewaring verbleef. Van feitelijke bewaring na het opheffen van de maatregel op 26 november 2024 is dan ook niet gebleken.
8. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), van 20 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4201.