ECLI:NL:RBDHA:2024:21052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
24/1093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van compensatie in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van compensatie in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen beoordeeld. Eiseres, die zich als gedupeerde van de toeslagenaffaire heeft gemeld, verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2013. De Dienst Toeslagen had eerder compensatie toegekend voor de jaren 2008 en 2009, maar de aanvraag voor de jaren 2010 tot en met 2013 werd afgewezen omdat eiseres geen recht had op kinderopvangtoeslag in die jaren. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat zij recht heeft op compensatie en dat de rentevergoeding over de gemiste kinderopvangtoeslag onjuist is berekend. De rechtbank concludeert dat eiseres voor de jaren 2010 tot en met 2013 evident geen recht had op kinderopvangtoeslag, omdat zij geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde gastouderopvang. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de compensatie door verweerder terecht is, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het niet toekennen van compensatie onevenredig maken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van geregistreerde gastouderopvang voor het recht op kinderopvangtoeslag en bevestigt dat de compensatieregeling niet van toepassing is in dit geval. Eiseres krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.C.M. van Es),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aan haar toegekende rentevergoeding voor de jaren 2008 en 2009 en de weigering van verweerder om compensatie toe te kennen voor de jaren 2010 tot en met 2013.
1.1
Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten van 4 maart 2022 het verzoek om compensatie toegewezen voor de jaren 2008 en 2009 en afgewezen voor de jaren 2010 tot en met 2013. In het bestreden besluit van 27 december 2023 is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiseres ten aanzien van de jaren 2008 en 2009.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft zich bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2013.
3. Verweerder heeft onderzocht of eiseres in aanmerking komt voor compensatie en geconcludeerd dat eiseres recht heeft op compensatie voor de jaren 2008 en 2009, omdat sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Voor het jaar 2010 is geen sprake geweest van vooringenomen handelen, maar voor de jaren 2011 tot en met 2013 was dat wel het geval. Eiseres komt voor de jaren 2010 tot en met 2013 echter niet in aanmerking voor de compensatieregeling of de hardheidscompensatie, omdat voor al die jaren geldt dat eiseres evident geen recht had op kinderopvangtoeslag. Voor de jaren 2010 tot en met 2013 heeft eiseres wel recht op een tegemoetkoming voor opzet/grove schuld (O/GS-tegemoetkoming).
4. Verweerder heeft advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (CvW). De CvW heeft in haar advies van 8 maart 2021 bevestigd dat de compensatieregeling niet van toepassing is voor de jaren 2010 tot en met 2013, omdat eiseres in die jaren geen gebruik heeft gemaakt van een geregistreerd gastouderbureau. De opvang van het jongste kind werd namelijk verzorgd door een zoon van eiseres, zonder bemiddeling van een geregistreerd gastouderbureau. Volgens de CvW had eiseres moeten beseffen dat in die situatie geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat.
5. Bij besluit van 25 juni 2021 heeft verweerder de O/GS-tegemoetkoming voor de jaren 2010 tot en met 2013 definitief vastgesteld op een bedrag van € 11.229,-.
6. Bij afzonderlijke besluiten van 4 maart 2022 heeft verweerder de compensatie voor de jaren 2008 en 2009 definitief vastgesteld op een bedrag van € 42.944,- en het verzoek om compensatie afgewezen voor de jaren 2010 tot en met 2013.
7. In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC), gegrond verklaard voor wat betreft
de jaren 2008 en 2009 en voor het overige zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Het compensatiebedrag is daarbij verhoogd tot een bedrag van € 46.403,- en eiseres heeft een nabetaling ontvangen van € 3.459,-.
Wat vindt eiseres in beroep?
8. Eiseres stelt dat verweerder de rentevergoeding over de gemiste kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 onjuist heeft berekend. Eiseres vindt daarnaast dat zij ook voor de jaren 2010 tot en met 2013 in aanmerking moet komen voor de compensatieregeling of de hardheidscompensatie. Eiseres heeft namelijk ingeschreven gestaan bij gastouderbureau [gastouderbureau 1] , maar het gastouderbureau veranderde telkens van naam en in 2009 is het gastouderbureau overgenomen door gastouderbureau [gastouderbureau 2] .
Eiseres ging er vanuit dat haar inschrijving bij het gastouderbureau doorliep en voor zover dat niet het geval is, is dat niet aan haar toe te rekenen. Eiseres heeft in die periode vaak geprobeerd contact te krijgen met gastouderbureau [gastouderbureau 2] , echter zonder succes. Eiseres moest werken en had opvang nodig. Zij heeft er daarom voor gekozen om de kinderopvangtoeslag rechtstreeks te betalen aan haar zoon die in de jaren 2010 tot en met 2013 de opvang van haar jongste kind verzorgde. Eiseres heeft dit destijds ook bij verweerder gemeld. Volgens eiseres heeft verweerder dan ook ten onrechte het standpunt ingenomen dat zij evident geen recht had op kinderopvangtoeslag. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 oktober 2024 [1] . Eiseres doet verder nog een beroep op het evenredigheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Wat vindt verweerder in beroep?
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de rentevergoeding over de gemiste kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 tot de juiste einddatum is berekend. Eiseres heeft geen recht op compensatie voor de jaren 2010 tot en met 2013, omdat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang.
Wat is het toetsingskader?
10. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding voor materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie (Wht) volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat ten aanzien van hem in de periode vóór
23 oktober 2019 bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem vóór 23 oktober 2019 werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen moet dus in ieder geval sprake zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid of van de hardheid die heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening. [2] De compensatie wordt niet toegekend indien de door de aanvrager geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan haar toerekenbaar zijn. [3] Van een ernstige onregelmatigheid is in ieder geval sprake als uit het dossier blijkt dat er evident geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De rentevergoeding over de gemiste kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009
11. Eiseres stelt dat verweerder de rentevergoeding had moeten doorberekenen tot aan de datum van het bestreden besluit. Uit artikel 2.2, aanhef en onder g, van de Wht volgt dat de compensatie onder meer bestaat uit een rentevergoeding voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag. Dit bedrag wordt berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). [5] In het tweede lid van voormeld artikel is bepaald dat de rente enkelvoudig wordt berekend over het tijdvak dat eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning of herziening van de tegemoetkoming of herziening van de terugvordering.
12. Met het bestreden besluit is weliswaar het totale compensatiebedrag verhoogd, maar die verhoging is het gevolg van het ophogen van de vergoeding voor juridische hulp, de immateriële schadevergoeding en het doorberekenen van de rentevergoeding tot aan de datum van het primaire besluit van 4 maart 2022. De hoogte van de gemiste kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 is niet aangepast in het bestreden besluit, zodat geen sprake is van een nabetaling van niet uitgekeerde kinderopvangtoeslag waarover nog rente vergoed zou moeten worden. Er is daarom geen aanleiding voor het doorberekenen van de rentevergoeding tot aan het bestreden besluit.
13. Uit de door verweerder in beroep overgelegde stukken blijkt dat de rentevergoeding is vastgesteld met behulp van een rekentool en is doorberekend tot aan de dagtekening van het primaire besluit van 4 maart 2022, zijnde de beschikking tot toekenning van de compensatie. De periode waarover de rente is vergoed, is daarmee in overeenstemming met artikel 27, tweede lid, van de Awir. De berekeningsperiode is ook in overeenstemming met het advies van de BAC, zoals weergegeven op bladzijde 3. Dat in de conclusie op pagina 7 van het advies van de BAC staat dat de rentevergoeding moet worden doorberekend tot aan de dagtekening van het bestreden besluit, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende toegelicht waarom hij in zoverre is afgeweken van het advies van de BAC.
De jaren 2010 tot en met 2013
14. Verweerder heeft de afwijzing van het verzoek om compensatie voor de jaren 2010 tot en met 2013 gebaseerd op het advies van de CvW. Het advies van de CvW is een deskundigenadvies als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [6] mag een bestuursorgaan afgaan op een door een deskundige uitgebracht advies, nadat het bestuursorgaan is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur om een reactie op wat de belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om het advies van de CvW onjuist te achten. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd, geen concrete aanknopingspunten die twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, rechtvaardigen. Verweerder heeft het oordeel van de CvW dan ook bij zijn besluitvorming mogen betrekken.
16. Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van eiseres bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in de jaren 2011 tot en met 2013 sprake is geweest van vooringenomenheid. Als vooringenomenheid wordt vastgesteld, dan is de compensatieregeling van toepassing. Uit artikel 2.1, tweede lid, van de Wht volgt echter dat compensatie achterwege blijft indien sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan eiseres toerekenbaar zijn. Van een ernstige onregelmatigheid is in ieder geval sprake als blijkt dat de ouder evident geen recht had op kinderopvangtoeslag in de betreffende jaren.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel in de jaren 2011 tot en met 2013 sprake is geweest van vooringenomenheid, aan eiseres toch geen compensatie kan worden toegekend. Volgens verweerder was in het geval van eiseres voor de jaren 2010 tot en met 2013 namelijk sprake van evident geen recht op kinderopvangtoeslag, omdat eiseres in die jaren geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde gastouderopvang.
17. Uit artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (Wko) volgt dat een ouder alleen in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag als gebruik wordt gemaakt van gastouderopvang die geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang. Niet in geschil is dat een van de zoons van eiseres in de onderhavige jaren de opvang van haar jongste kind heeft verzorgd. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat deze zoon geen contract had met een gastouderbureau. Dit betekent dat de zoon niet geregistreerd stond als gastouder. De opvang heeft dus plaatsgevonden zonder de bemiddeling van een geregistreerd gastouderbureau. Dit wordt ook ondersteund door productie 45 van het Bezwaardossier UHT-O OGS B (productie 18), waaruit blijkt dat verweerder in zijn systeem geen gegevens van een opvangorganisatie heeft aangetroffen.
Evenmin is in geschil dat eiseres de kinderopvangtoeslag rechtstreeks aan deze zoon heeft betaald, wat aannemelijk maakt dat eiseres de vereiste bemiddelingskosten niet heeft afgedragen. Nu niet is voldaan aan de eis van het gebruik van geregistreerde gastouderopvang, had eiseres voor de jaren 2010 tot en met 2013 evident geen recht op kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft in de memorie van toelichting [7] bij de Wht geen aanwijzingen gevonden voor de stelling van eiseres dat verweerder tevens had moeten beoordelen of de ernstige onregelmatigheid aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank verwijst in dit verband naar verweerders toelichting ter zitting dat in de constatering dat sprake is van een situatie van evident geen recht op kinderopvangtoeslag, besloten ligt dat sprake is van een ernstige onregelmatigheid die aan eiseres kan worden toegerekend. Aan eiseres is immers kinderopvangtoeslag toegekend, terwijl zij daar geen recht op had en zij had dat kunnen en moeten weten. De opvang van het jongste kind werd in de jaren 2008 en 2009 immers verzorgd door een andere zoon van eiseres die wel geregistreerd stond als gastouder bij een geregistreerd gastouderbureau. Gelet op het voorgaande heeft verweerder, in navolging van het advies van de CvW, zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen aanspraak kan maken op de compensatieregeling of de hardheidscompensatie. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam waar eiseres naar verwijst treft geen doel, nu in die zaak, in tegenstelling tot in deze zaak, in geschil was de vraag of de kinderopvang daadwerkelijk was genoten.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
18. Zoals volgt uit het voorgaande, komt eiseres niet in aanmerking voor de compensatieregeling of de hardheidscompensatie omdat voor de jaren 2010 tot en met 2013
evident geen recht bestond op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft het verzoek om compensatie voor de jaren 2010 tot en met 2013 dan ook terecht afgewezen. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat het niet toekennen van de compensatie in het voorliggende geval onevenredig is. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet. Evenmin is gebleken van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p.72.
3.Artikel 2.1, tweede lid, van de Wht.
4.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 72.
5.Zie artikel 2.3, zevende lid, van de Wht.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
7.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 50 en 72.