ECLI:NL:RBDHA:2024:21031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
23_6887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om aan de werknemer een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen, omdat zij van mening was dat de werknemer recht had op een IVA-uitkering vanwege duurzame arbeidsongeschiktheid. De werknemer had zich op 26 februari 2021 ziekgemeld en leed aan chronische inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie (CIDP). De rechtbank heeft de feiten en de medische rapportages van de verzekeringsartsen en de behandelend neuroloog zorgvuldig gewogen. De verzekeringsarts b&b concludeerde dat er nog mogelijkheden voor verbetering van de belastbaarheid van de werknemer waren, wat de rechtbank heeft onderschreven. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 10 mei 2023 niet het stappenplan had doorlopen, maar dat dit in beroep alsnog was gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het UWV terecht had geconcludeerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam was. Eiseres kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6887

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: L. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

Bij besluit van 27 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [werknemer] (verder: de werknemer) per 24 februari 2023 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
Bij besluit van 12 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 21 juni 2023 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.
Verweerder heeft op 10 juli 2023 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De griffier van de rechtbank Rotterdam heeft op 12 oktober 2023 het beroep ter verder behandeling doorgezonden naar deze rechtbank.
Bij brieven van 3 november 2023 en 11 maart 2024 heeft eiseres de gronden van haar beroep nader aangevuld.
Verweerder heeft bij brief van 23 mei 2024 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres (via een beeldverbinding) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De werknemer heeft zich op 26 februari 2021 ziekgemeld voor zijn werkzaamheden als magazijnmedewerker vanwege neurologische uitvalsverschijnselen als gevolg van chronische inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie (CIDP).
2. In verband met de aanvraag van de werknemer tot toekenning van een WIA-uitkering heeft de verzekeringsarts de werknemer op 12 januari 2023 op zijn spreekuur gezien. In zijn rapport van 13 januari 2023 vermeldt de verzekeringsarts dat de werknemer lijdt aan CIDP en dat hij als gevolg hiervan een beperkte energetische en locomotoire belastbaarheid heeft. Halve dagen, bij voorkeur ’s ochtends, in (overwegend) zittend werk is voor hem mogelijk. Fijnmotorisch repetitief werk is beperkt mogelijk. Volgens de verzekeringsarts lijkt aanvullende ondersteuning bij activatie thuis en buitenshuis met optimale training van de conditie aangewezen om de re-integratiekansen op arbeid te vergroten. De prognose is niet duidelijk, maar verder significant herstel is mogelijk. De verzekeringsarts heeft aanleiding gezien om nog nadere informatie bij de behandelend neuroloog op te vragen.
3. Na ontvangst van de informatie van de behandelend neuroloog heeft de verzekeringsarts in zijn aanvullend rapport 3 februari 2023 vermeld dat er sprake lijkt te zijn van een discrepantie tussen het ontbreken van afwijkingen bij neurologisch onderzoek en de anamnese bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Zowel op 13 september 2022 als op 8 november 2022 vond de neuroloog geen paresen in armen en benen. Gezien de bevindingen van de neuroloog is volgens de verzekeringsarts een substantiële belastbaarheid van de armen en benen vast te stellen. De verzekeringsarts verwijst naar zijn eerdere rapport wat betreft de vastgestelde belastbaarheid van de werknemer.
4. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat gezien de beperkingen van de werknemer er geen functies zijn te duiden waarvoor de werknemer geschikt kan worden geacht.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan de werknemer per 24 februari 2023 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de WIA toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80-100%.
6. Naar aanleiding van het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 10 mei 2023 rapport uitgebracht. Daarin heeft hij vermeld dat uit de literatuur blijkt dat CIDP een goed behandelbare aandoening is die kan overgaan. Het beloop is evenwel moeilijk te voorspellen en/of kan wisselend zijn. Als de behandeling aanslaat is het vaak mogelijk om met CIDP het normale dagelijks leven weer op te pakken. In het geval van de werknemer is gebleken dat de behandeling effectief is. Dit komt naar voren uit de correspondentie met de neuroloog, nu deze daarin beschrijft dat bij de laatste twee onderzoeken in september 2022 en november 2022 geen sprake meer is van paresen in de armen en benen en dat het behandelinterval recentelijk vergroot is. Een verruiming van de behandelinterval zou zich niet hebben voorgedaan wanneer de situatie zich niet zou hebben verbeterd. Dat de situatie vanaf het begin heeft verbeterd, blijkt ook uit de anamnestische gegevens. Zo zat de werknemer in eerste instantie in een rolstoel, nadien was hij mobiel met rollator, later met krukken en bij de eerstejaars herbeoordeling van februari 2022 liep hij zonder krukken. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn er geen steekhoudende argumenten om, gezien het beloop en de afwezigheid van nog te objectiveren problematiek, te veronderstellen dat verdere verbetering van de belastbaarheid op alle vlakken niet meer tot de mogelijkheden behoort. Het is zeker voorstelbaar dat reconditionering, ook bij de door de primaire verzekeringsarts beschreven adipositas, wel degelijk nog een bijdrage aan het verbeteren van de algehele belastbaarheid zal geven. Al met al zijn er dus nog mogelijkheden om de algehele belastbaarheid van de werknemer te veranderen/verbeteren en kan er dus niet gesproken worden over een duurzame situatie, aldus de verzekeringsarts b&b.
7. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts b&b stelt verweerder zich op het standpunt dat de werknemer niet duurzaam arbeidsongeschikt is en dat er geen reden om aan hem een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten-uitkering (IVA) toe te kennen in plaats van een loongerelateerde WGA-uitkering.
8. Eiseres voert aan dat de verzekeringsartsen te veel van aannames zijn uitgegaan die niet concreet naar de werknemer toe worden ingevuld. Ook ontbreekt een bottleneck analyse en voldoet de prognose die door de primaire verzekeringsarts werd gegeven niet aan de criteria in de jurisprudentie. Eiseres is van mening dat er sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Zij heeft in dit verband gewezen op het rapport van de bedrijfsarts 19 juli 2023 en op het standpunt van de bedrijfsarts op 23 juni 2023 dat er al tijdenlang een stagnatie in het herstel is. Eiseres is van mening dat aan de werknemer een IVA-uitkering moet worden toegekend.
9.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Zij zijn uitsluitend verdeeld over het antwoord op de vraag of de werknemer, gezien zijn beperkingen op 24 februari 2023, voor het verrichten van arbeid duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat hij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
9.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
9.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
9.4.
Indien sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, dient verweerder aan de hand van het hiervoor ontwikkelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het stappenplan) ambtshalve te beoordelen of de beperkingen die tot volledige arbeidsongeschiktheid leiden, een duurzaam karakter hebben [2] .
Het stappenplan luidt:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, of;
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a als 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
9.5.
De rechtbank stelt vast de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 10 mei 2023 bij de beoordeling van het bezwaar niet het stappenplan heeft doorlopen. In beroep heeft hij dat in zijn rapport van 22 mei 2024 alsnog gedaan. Met verwijzing naar zijn overwegingen in zijn eerdere rapport heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat optie 2a aan de orde is. Volgens hem is de verwachting reëel dat er nog verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
9.6.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b afdoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer op de datum in geding (24 februari 2023) niet als duurzaam kan worden aangemerkt. Mede gelet op de verstrekte informatie van de behandelend neuroloog kan de rechtbank de verzekeringsarts b&b volgen in zijn standpunt dat de behandeling effectief is, dat de situatie van de werknemer vanaf het begin van de ziekte zich heeft verbeterd en dat gezien het beloop en de afwezigheid van nog te objectiveren problematiek geen reden is om te veronderstellen dat verdere verbetering van de belastbaarheid niet meer tot de mogelijkheden behoort. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b tot zijn conclusie is gekomen op basis van de concrete situatie van de werknemer.
9.7.
Het door eiseres in beroep overgelegde rapport van de bedrijfsarts van 19 juli 2023 geeft de rechtbank geen aanleiding anders te concluderen. De bedrijfsarts vermeldt daarin dat de prognose moeilijk is in te schatten omdat het herstel al heel lange tijd stagneert en dat de beperkingen sinds maanden onveranderd is gebleven. De verzekeringsarts b&b heeft in reactie hierop gesteld dat het mogelijk persisteren van de beperkingen niet per definitie betekent dat verbetering daadwerkelijk is uitgesloten. Hij heeft daarbij aangegeven dat, omdat er geen paresen meer geobjectiveerd worden, de koppeling tussen de ervaren belemmeringen en daadwerkelijk te objectiveren functionele beperkingen onduidelijker is (geworden) en dat dan ook vanuit dat oogpunt niet zo maar gesteld kan worden dat de belastbaarheid niet meer zou kunnen verbeteren. De rechtbank kan het betoog van de verzekeringsarts b&b volledig volgen.
9.8.
Ter zitting heeft eiseres er op gewezen dat post-covid klachten van de werknemer niet zijn meegenomen in de beoordeling. Dit slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Blijkens het rapport van de verzekeringsarts heeft de werknemer bij het afnemen van de anamnese niet aangegeven dat hij dergelijke klachten heeft en heeft ook de verzekeringsarts dit bij zijn eigen onderzoek niet geconstateerd. Wel worden deze klachten genoemd in de door de neuroloog verstrekte informatie. Uit die informatie blijkt echter tevens dat de aanvankelijk als post-covid klachten geduide klachten later als CIDP zijn gediagnostiseerd.
9.9.
Eiseres heeft ter zitting ook nog gesteld dat vanwege de wisselende belastbaarheid van de werknemer de verzekeringsarts b&b in het eerste jaar had moeten aangeven wat zijn verwachtingen waren over de ontwikkeling van de belastbaarheid om dan een jaar later te kijken of die verwachting zijn uitgekomen. Pas dan had de verzekeringsarts b&b volgens eiseres een standpunt kunnen innemen over de duurzaamheid. Dit betoog slaagt evenmin. Verweerder dient immers te beoordelen of de werknemer per datum in geding (24 februari 2023) duurzaam arbeidsongeschikt is voor het verrichten van arbeid en dus te beoordelen of per die datum verbetering van de belastbaarheid al dan niet is uitgesloten.
9.1
Nu de medische beoordeling stand houdt ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen voor het instellen van het onderzoek naar de belastbaarheid van de werknemer, zoals is verzocht door eiseres.
9.11.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat op 24 februari 2023 de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam is.
10. Zoals blijkt uit r.o. 9.5 heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit verzuimd de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid te beoordelen aan de hand het stappenplan. Dit geeft aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu met de in beroep gegeven aanvulling van de verzekeringsarts b&b geconcludeerd moet worden dat verweerder terecht geen duurzaamheid heeft aangenomen, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.