ECLI:NL:RBDHA:2024:21021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
10951278 RL EXPL 24-4242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over bestemming van beleggingswinsten tussen curatoren en Aegon

In deze zaak hebben de curatoren van vijf failliete B.V.'s, aangeduid als [eiser 1] c.s., een geschil met Aegon Levensverzekering N.V. over de bestemming van gerealiseerde beleggingswinsten, die door partijen als overrente worden aangeduid. De curatoren zijn van mening dat deze overrente aan hen toekomt, terwijl Aegon stelt dat deze moet worden aangewend voor de financiering van toekomstige indexaties van pensioenen van de voormalige werknemers van de failliete B.V.'s. Het geschil draait om de uitleg van de Overrente-clausule in de uitvoeringsovereenkomst tussen de curatoren en Aegon. De kantonrechter heeft de Haviltex-maatstaf toegepast en geoordeeld dat de curatoren ongelijk hebben. De kantonrechter heeft de vorderingen van de curatoren afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

De procedure begon met een dagvaarding op 19 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 oktober 2024. De curatoren vorderden onder andere een verklaring voor recht dat de Overrente-clausule inhoudt dat de overrente aan hen toekomt. Aegon heeft de vordering betwist en geconcludeerd tot afwijzing. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de Overrente-clausule niet zo moet worden uitgelegd dat de overrente aan de curatoren toekomt. De kantonrechter heeft daarbij ook gekeken naar de intenties van partijen en de context van de overeenkomst.

In de beslissing heeft de kantonrechter de vorderingen van de curatoren afgewezen en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van Aegon, die zijn begroot op € 677,-. De wettelijke rente over de proceskosten is toegewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
PV/d
Zaak-/rolnr.: 10951278 RL EXPL 24-4242
11 december 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
mr. Johannes Joseph Maria Cornelius Huppertz,
kantoorhoudende te Maastricht,
en
mr. Rob Lemmens,
kantoorhoudende te Heerlen,
beiden handelend in de hoedanigheid van curator in de faillissementen van
[eiser 1] B.V., [eiser 2] B.V., [eiser 3] B.V., [eiser 4] B.V.en
[eiser 5] B.V.,eisende partijen,
hierna te noemen: Curatoren,
gemachtigden: mr. R.H. Maatman en mr. K.W.H. Broekhuizen,
tegen
Aegon Levensverzekering N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Aegon,
gemachtigden: mr. F.M.A. ’t Hart en mr. F. Wolthuis Scheeres.

1.Kern van de zaak

1.1.
Curatoren en Aegon verschillen van mening over de bestemming van gerealiseerde beleggingswinsten, door partijen aangeduid als overrente. Curatoren stellen zich op het standpunt dat deze overrente aan hen toekomt, terwijl Aegon vindt dat deze overrente moet worden ingezet voor het financieren van toekomstige indexaties van de pensioenen van de voormalige werknemers van de failliete B.V.’s. Het geschil draait om de uitleg van de bepaling over overrente in de uitvoeringsovereenkomst. De kantonrechter is op basis van de Haviltex-maatstaf van oordeel dat Curatoren ongelijk hebben en wijst hun vorderingen daarom af.

2.Procedure

2.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 februari 2024 met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8;
  • de e-mailbrief van Aegon van 9 oktober 2024 met aanvullende producties 9 en 10;
  • de akte overlegging nadere productie van Curatoren met aanvullende productie 8;
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 21 oktober 2024 en de schriftelijke
spreekaantekeningen van partijen die tijdens die zitting zijn voorgedragen.
2.2.
Het vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.Feiten

3.1.
[eiser 1] B.V., [eiser 2] B.V., [eiser 3] B.V., [eiser 4] B.V. en [eiser 5] B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als [eiser 1] c.s.) hebben in 2007 een overeenkomst gesloten met Aegon voor de uitvoering van pensioenovereenkomsten die [eiser 1] c.s. met hun werknemers hebben gesloten.
3.2.
De overeenkomst tussen [eiser 1] c.s. en Aegon (hierna: de uitvoeringsovereenkomst) bevat meerdere bijlagen en aanhangsels.
3.2.1.
Bijlage III van de uitvoeringsovereenkomst gaat over de toerekening van (over)rente (op basis van gesepareerde beleggingen). Artikel 8 van Bijlage III luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…) De voor de werkgever beschikbaar komende overrente wordt evenredig naar de hoogte van de voorziening van de actieven en de inactieven verdeeld over het saldo voor de actieven en het saldo voor de inactieven conform beschreven in aanhangsel 8 lid 2.
(…)
Indien het saldo op de rekening courant van de inactieven, vóór beschikbaarstelling van de overrente, zodanig hoog is dat naar redelijke verwachting uit dit saldo, alsmede uit de netto middelen die aanwezig zijn voor het zekerstellen van de voorwaardelijke aanspraken van inactieven, alle nominale aanspraken en alle toekomstige door het B.P.F. te verlenen verhogingen, anders dan door indexatie ten tijde van de inactieve periode, gefinancierd kunnen worden, zal verzekeraar dit deel van de overrente ten gunste van de werkgever brengen. De werkgever informeert de verzekeraar of, naar zijn mening, het saldo op de rekening courant voor de inactieven “zodanig hoog” is.”
Deze laatste bepaling wordt hierna de Overrente-clausule genoemd.
3.2.2.
Aanhangsel 8 bij de uitvoeringsovereenkomst heeft betrekking op toeslagen op pensioenen. In Aanhangsel 8 staat, voor zover relevant, het volgende:
“1. De werkgever verleent toeslagen op pensioenen als omschreven in de pensioenovereenkomst.
2. Jaarlijks op 1 januari wordt het opgebouwde ouderdomspensioen, (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen procentueel verhoogd, zolang de deelnemer ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen opbouwt.
Deze procentuele verhoging is gelijk aan het percentage waarmee het B.P.F in dat betreffende jaar indexeert, waarbij deze toeslag kan verschillen van de in lid 3 bedoelde toeslagen.
De werkgever betaalt een premie om deze verhoging in te kopen.
3. Jaarlijks op 1 januari worden met inachtneming van het in lid 7 bepaalde:
de reeds ingegane ouderdomspensioenen, (bijzonder) partnerpensioenen en wezenpensioenen;
de nog niet ingegane (bijzonder) partnerpensioenen en wezenpensioenen behorende bij reeds ingegane ouderdomspensioenen;
de na ontslag vastgestelde, nog niet ingegane pensioenen van gewezen deelnemers voor wie geen overdracht van pensioenaanspraken en de waarde daarvan naar de nieuwe werkgever van de gewezen deelnemer heeft plaatsgevonden;
verhoogd. Deze procentuele verhoging is gelijk aan het percentage waarmee het B.P.F. in dat desbetreffende jaar deze pensioenen indexeert, waarbij deze toeslag kan verschillen van de in lid 1 [bedoeld zal zijn lid 2, toev. ktr.] bedoelde toeslagen, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.
4. De middelen voor toeslagen bestaan uit het saldo van het toeslagendepot. Binnen dit toeslagendepot wordt onderscheid gemaakt tussen een saldo dat beschikbaar is voor toeslagen voor de opgebouwde pensioenen, bedoeld in lid 2 van dit artikel (hierna: saldo actieven) en een saldo dat beschikbaar is voor toeslagen voor pensioenen, bedoeld in lid 3 letters a tot en met c van dit artikel (hierna: saldo inactieven). Voor deze doeleinden worden twee verschillende rekening couranten aangehouden door de verzekeraar.
5. Het toeslagendepot wordt gevormd door:
  • het batig saldo na liquidatie Stichting Pensioenfonds Hoogenbosch Beheer;
  • het eventueel aanwezige saldo uit het voorgaande jaar;
  • de door de verzekeraar op grond van de uitvoeringsovereenkomst ter beschikking gestelde overrente zoals vastgesteld in bijlage III Overrentetoerekening.
De beschikbare overrente wordt evenredig naar de hoogte van de voorziening voor actieven en inactieven verdeeld over het saldo voor de actieven en het saldo van de inactieven.
(…)
7. De procentuele verhoging van de in het tweede lid [bedoeld zal zijn het derde lid, toev. ktr.] bedoelde pensioenen wordt gefinancierd uit het saldo inactieven van het toeslagendepot.
8. Er is geen recht op toeslag zoals bedoeld in lid 3 en het is niet zeker of en in hoeverre deze toeslagen worden toegekend. Er is geen geld gereserveerd voor een toeslag. Indien geen overrente wordt behaald en het saldo van het toeslagendepot nihil is, dan is de toeslag, bedoeld in lid 3 nihil. (…)”
3.3.
[eiser 1] c.s. hebben met hun werknemers pensioenovereenkomsten gesloten, die qua inhoud grotendeels gelijkluidend zijn aan de inhoud van de Basis Pensioenovereenkomst met contractnummer 4669 (hierna: de Basis Pensioenovereenkomst). Artikel 13 van de Basis Pensioenovereenkomst bestaat uit de leden 1 tot en met 7. Deze leden zijn tekstueel gelijk aan de eerder (grotendeels) geciteerde tekst van de leden 2 tot en met 8 van Aanhangsel 8 van de uitvoeringsovereenkomst. Aan Aanhangsel 8 is ten opzichte van artikel 13 van de Basis Pensioenovereenkomst het hiervoor geciteerde artikel 1 toegevoegd, als gevolg waarvan de nummering van de respectieve artikelen in Aanhangsel 8 steeds met 1 is verhoogd ten opzichte van artikel 13 van de Basis Pensioenovereenkomst.
3.4.
Aegon heeft [eiser 1] c.s. op 30 juli 2013 per e-mail het volgende bericht:
“(…) Hierbij ontvangt u het depotverslag over verslagjaar 2012. Dit jaar is een positieve overrente behaald. Graag vernemen wij van u, welke bestemming de overrente heeft. Volgens de overeenkomst (bijlage III, lid 8) moet [eiser 1] B.V aangeven of de subdepots toeslagen voor actieven en inactieven voldoende hoog zijn. Als dit niet zo is dan wordt de overrente verdeeld over de toeslagendepots. Zijn de toeslagendepots wel voldoende hoog dan wordt de overrente ten gunste van de werkgever in de rekening courant geboekt. (…)”
3.5.
[eiser 1] c.s. hebben hierop per e-mail van 23 juni 2014 gereageerd:
“(…) Conform afspraak bevestig ik hierbij (…) dat de overrente 2012 aangewend moet worden voor een eventuele indexatie per 1-1-2015 en aldus moet worden overgeheveld naar het indexatiedepot. (…)”
3.6.
[eiser 1] c.s. zijn in 2016 failliet gegaan. Dit heeft geleid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomsten tussen [eiser 1] c.s. en hun werknemers.

4.Vordering, grondslag en verweer

4.1.
Curatoren vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
voor recht te verklaren dat de Overrente-clausule inhoudt respectievelijk zodanig moet worden uitgelegd dat de (positieve) overrente aan [eiser 1] c.s. toekomt zodra Curatoren aan Aegon de Werkgeversverklaring hebben doen toekomen;
subsidiair
voor recht te verklaren dat de Overrente-clausule inhoudt respectievelijk zodanig moet worden uitgelegd dat de in jaar
tgerealiseerde (positieve) overrente toekomt aan [eiser 1] c.s. voor zover die overrente in jaar
t+1niet is of wordt aangewend voor indexatie en Curatoren aan Aegon de Werkgeversverklaring hebben doen toekomen;
primair en subsidiair
Aegon te veroordelen in de kosten van het geding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de uitspraak.
4.2.
Curatoren leggen aan deze vordering samengevat het volgende ten grondslag.
De Overrente-clausule moet zo worden uitgelegd dat alle gerealiseerde overrente dan wel de in een jaar (‘
t’) gerealiseerde overrente die niet in het opvolgende jaar (‘
t+1’) voor toeslag is of zal worden aangewend aan [eiser 1] c.s. toekomt. Toekomstige indexatie tijdens de inactieve periode speelt geen rol bij het in deze clausule geformuleerde criterium ‘zodanig hoog’, door de uitzondering ‘anders dan door indexatie ten tijde van de inactieve periode’ die daarin is opgenomen. Omdat alle deelnemers nu inactief zijn, is, vanwege deze indexatie-uitzondering, het saldo immers altijd voldoende om alle rechten te dekken. Daarom moet Aegon de behaalde overrente aan [eiser 1] c.s. betalen als zij daar via een Werkgeversverklaring om vragen. Als dit niet wordt gevolgd, ligt het in de rede dat de Overrente-clausule op jaarbasis wordt toegepast. Er wordt immers elk jaar beoordeeld of er overrente is en of er sprake is van indexatie. Deze subsidiaire uitleg past ook bij de systematiek van indexatie die het Bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) destijds toepaste bij het opstellen van de Overrente-clausule.
4.3.
Aegon concludeert tot afwijzing van de vordering van Curatoren, met veroordeling van Curatoren in de kosten van het geding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de achtste dag na de uitspraak. Aegon betwist dat de Overrente-clausule moet worden uitgelegd op de manieren die Curatoren voorstaan.

5.Beoordeling

5.1.
Partijen verschillen van mening over hoe de Overrente-clausule moet worden uitgelegd. Meer specifiek gaat hun geschil over de betekenis van de zinsnede ‘anders dan door indexatie ten tijde van de inactieve periode’, die door Curatoren wordt aangeduid als de Indexatie-uitzondering.
5.2.
De precieze inhoud van de Overrente-clausule zal door uitleg moeten worden vastgesteld. Die uitleg dient in dit geval te geschieden aan de hand van de Haviltex-norm. Volgens die norm zijn de bewoordingen van de Overrente-clausule weliswaar belangrijk, maar niet doorslaggevend: het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de clausule mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Ook gedragingen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de te geven uitleg. [1] Tot slot mag bij de uitleg van een overeenkomst als de onderhavige een uitleg
contra proferentemal naar gelang de omstandigheden een algemeen mee te wegen gezichtspunt zijn. [2] Volgens dit gezichtspunt komen onduidelijkheden in de uitleg van een beding voor rekening van de opsteller van het beding.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat een puur taalkundige benadering van de zinsnede ‘anders dan door indexatie ten tijde van de inactieve periode’ geen ruimte laat voor een andere conclusie dan dat indexatie tijdens de inactieve periode niet is inbegrepen in de aanspraken die uit het beschikbare saldo voor inactieven gefinancierd moeten kunnen worden. De kantonrechter is het daarom, mede bij gebrek aan een heldere, alternatieve letterlijke uitleg van de zinsnede van Aegon, met Curatoren eens dat indexatie tijdens de periode waarin iemand als inactief wordt beschouwd volgens de letterlijke betekenis van de clausule niet van invloed is bij de vraag of het saldo ‘zodanig hoog’ is. Het gaat er slechts om of dat saldo dekkend is voor de nominale pensioenaanspraken en toekomstige Bpf-verhogingen
niet zijnde indexaties gedurende de inactieve periode. Volgens Curatoren brengt de Indexatie-uitzondering mee dat alle overrente die is gerealiseerd naar hen moet toevloeien.
5.4.
Een aanknopingspunt dat [eiser 1] c.s. en Aegon (destijds) evenwel niet hebben willen afspreken wat met zoveel woorden in de Overrente-clausule staat, volgt naar het oordeel van de kantonrechter in de eerste plaats uit de bij de feiten geciteerde overige tekst van artikel 8 van Bijlage III en de inhoud van Aanhangsel 8. Artikel 8 van Bijlage III gaat over wat er gebeurt met de overrente die, na een verdeling daarvan tussen [eiser 1] c.s. en Aegon, toekomt aan [eiser 1] c.s. In de derde alinea van dit artikel is bepaald dat deze overrente evenredig
wordt verdeeldover het saldo voor actieven en inactieven
conform(onderstreping ktr) Aanhangsel 8 lid 2. Aangezien lid 2 van Aanhangsel 8 echter alleen gaat over de indexatie van actieven (dus niet over een verdeling), terwijl in lid 5 is vermeld hoe het toeslagendepot wordt gevormd en dat de beschikbare overrente wordt verdeeld over het saldo voor de actieven en het saldo van de inactieven, begrijpt de kantonrechter deze verwijzing zo, dat bedoeld is een verdeling conform Aanhangsel 8 lid 5. Aanhangsel 8 bevat, zoals ook blijkt uit de feiten, voor het overige inhoudelijk een één-op-één kopie van de indexatie-afspraken die [eiser 1] c.s. met haar werknemers hebben gemaakt in de Basis Pensioenovereenkomst, enkel de nummering verschilt.
5.5.
In Aanhangsel 8 is in lid 3 opgenomen dat de pensioenen van inactieven jaarlijks worden verhoogd met een percentage dat gelijk is aan de indexatie van het Bpf, met inachtneming van het bepaalde in lid 8. Lid 8 bepaalt dat er geen recht bestaat op en geld gereserveerd wordt voor een toeslag en voorts dat de toeslag nihil is als a) er geen overrente wordt behaald en b) het toeslagendepot (dat volgens lid 5 van Aanhangsel 8 onder andere met de ter beschikking gestelde overrente wordt gevoed) ‘leeg’ is.
5.6.
De hiervoor aangehaalde bepalingen van Aanhangsel 8 nemen in lid 3 dus als uitgangspunt dat de pensioenen van inactieven worden geïndexeerd,
tenzijer geen overrente wordt behaald én het saldo van de toeslagendepot nihil is. Een andere voorwaarde voor indexatie is niet gemaakt. Uit het feit dat in artikel 8 van Bijlage III van de uitvoeringsovereenkomst, voorafgaand aan de Overrente-clausule wordt verwezen naar deze met de werknemers overeengekomen afspraken, leidt de kantonrechter af dat bij Aegon en [eiser 1] c.s. ook bij het opstellen van deze clausule de bedoeling heeft bestaan dat de beschikbare overrente, indien beschikbaar en nodig om de indexatie van pensioenen van inactieven tijdens de inactieve periode te (kunnen) financieren, daarvoor zou worden aangewend. De uitleg die Curatoren primair voorstaan op grond van de letterlijke tekst van de Overrente-clausule is daarmee niet verenigbaar. Die komt er immers op neer dat in een uitzonderingsbepaling het uitgangspunt van het met de werknemers overeengekomen voorwaardelijk recht op indexatie tijdens de inactieve periode niet alleen wordt beperkt, maar geheel terzijde wordt gesteld.
5.7.
Dat [eiser 1] c.s. daadwerkelijk bedoeld hebben om overeen te komen dat overrente indien nodig voor indexatie aan het saldo zou worden toegevoegd, volgt ook uit de omstandigheid dat [eiser 1] c.s., zoals door Curatoren ook is aangegeven, een pensioenregeling voor hun werknemers wilden, die gelijkwaardig was met die van ondernemingen die verplicht waren aangesloten bij het Bpf. Het uitgangspunt van het Bpf is – volgens de eigen stelling van Curatoren – dat pensioenen van inactieven worden geïndexeerd, zolang er financiële ruimte voor is. Dat [eiser 1] c.s. in afwijking hiervan met Aegon hebben willen afspreken dat er niet meer geïndexeerd zou worden tijdens de inactieve periode ligt niet voor de hand. Dit zou immers ten opzichte van de pensioenregeling van het Bpf nadelig zijn voor de werknemers.
5.8.
Bovendien hebben [eiser 1] c.s., zo heeft Aegon onweersproken gesteld, na het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst nooit aanspraak gemaakt op overrente. Sterker nog, uit de e-mail van Aegon van 30 juli 2013 en de reactie daarop van [eiser 1] c.s. van 23 juni 2013 blijkt dat [eiser 1] c.s. ervoor heeft gekozen om de overrente over 2012 over te hevelen naar (onder andere) de toeslagendepot voor inactieven, hetgeen zij niet zouden hebben gedaan als zij niet van plan waren om de pensioenen van inactieven in de toekomst te willen blijven indexeren.
5.9.
Hoewel de letterlijke tekst van de Overrente-clausule op zichzelf dus de uitleg van Curatoren ondersteunt, acht de kantonrechter op basis van de partijbedoeling en de gedragingen van [eiser 1] c.s. na het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst deze uitleg redelijkerwijs niet houdbaar. Het beroep dat Curatoren in dit verband op de
contra proferentem-regel hebben gedaan, kan hen niet baten, nu niet is komen vast te staan dat Aegon als opsteller van de Overrente-clausule heeft te gelden. Curatoren hebben weliswaar gesteld dat Aegon de clausule eenzijdig heeft opgesteld, maar Aegon heeft die stelling gemotiveerd betwist door erop te wijzen dat de clausule afkomstig is van AON die op dat moment als adviseur van [eiser 1] c.s. optrad. Een onderbouwing van het tegendeel van deze betwisting is door Curatoren niet gegeven, zodat toepassing van het
contra proferentem-beginsel hierop afstuit. Om dezelfde reden wordt geen reden gezien om een verzwaarde stel- of onderbouwingsplicht aan de kant van Aegon aan te nemen, nog los dat onduidelijk is welke gegevens zich in het domein van Aegon bevinden die een dergelijke plicht rechtvaardigen.
5.10.
Het bovenstaande brengt mee dat de primair gevorderde verklaring voor recht niet zal worden afgegeven.
5.11.
Indien de subsidiair gevorderde verklaring voor recht zou worden toegewezen, betekent dit dat Curatoren jaarlijks rechten kunnen doen gelden op overrente die niet gebruikt wordt voor indexatie in het volgende jaar. Hoewel een jaarlijkse afrekening van overrente mogelijkerwijs past bij het in enig jaar vaststellen van overrente en indexatie, blijkt uit de Overrente-clausule en andere bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst niet dat Aegon en [eiser 1] c.s. beoogd hebben om dat deel van de overrente dat niet in het jaar erna wordt gebruikt voor de inkoop van indexatie zonder meer ten gunste van de werkgever te laten komen. De kantonrechter verwijst in dit verband opnieuw naar de correspondentie tussen Aegon en HRC c.s. in 2013-2014, waarbij de over 2012 gerealiseerde overrente werd aangewend voor indexatie per 1 januari 2015.
5.12.
Dat laatste ligt ook niet voor de hand. Het is hoogstwaarschijnlijk goed mogelijk om in te schatten hoeveel overrente er in jaar
tnodig is voor indexatie in het daaropvolgende jaar, maar dat is niet mogelijk toekomstige indexaties (in jaar
t+2en verder). Indien niet voor indexatie gebruikte overrente in jaar
t+1altijd aan de werkgever toekomt, zou die overrente niet meer aangewend kunnen worden voor toekomstige indexaties. Uit niets blijkt dat Aegon en [eiser 1] c.s. dit bedoeld hadden bij het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst.
5.13.
Op grond van het voorgaande zal ook de subsidiair gevorderde verklaring voor recht niet worden afgegeven.
5.14.
Curatoren zullen hoofdelijk worden veroordeeld in de reguliere proceskosten (inclusief nakosten), omdat zij in het ongelijk worden gesteld. De proceskosten van Aegon worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten x tarief € 271,00)
- nakosten €
135,00
Totaal € 677,00
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.Beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van Curatoren af;
6.2.
veroordeelt Curatoren hoofdelijk in de proceskosten van € 677,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Curatoren niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij ook de kosten van betekening betalen;
6.3.
veroordeelt Curatoren hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. S.L.M. Staals en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572.
2.Hoge Raad 18 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7002.