ECLI:NL:RBDHA:2024:2101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 8 december 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring was gesteld. Eiser, die de Afghaanse nationaliteit heeft, was het niet eens met de maatregel van bewaring en heeft beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 december 2023, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser niet langer dan 24 uur in een politiecel heeft verbleven, aangezien hij op 9 december 2023 om 00:09 uur in het Detentiecentrum Rotterdam was ingecheckt. De rechtbank oordeelde dat de overbrenging niet te lang had geduurd en dat de gronden voor de bewaring voldoende waren gemotiveerd door verweerder. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39555
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. V. Senczuk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

Op 8 december 2023 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 december 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 december 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig was.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1997.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De overbrenging
3. Eiser betoogt dat de overbrenging te lang heeft geduurd. Volgens hem heeft verweerder hem op 8 december 2023 in bewaring gesteld in een politiecel in Rotterdam. Pas op 9 december 2023 is hij overgebracht naar het Detentiecentrum Rotterdam (DCR). Eiser stelt primair dat verweerder hem in de avonduren van 8 december 2023 had moeten overbrengen naar het DCR. Subsidiair meent hij dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of de 24-uurstermijn is overschreden. Volgens eiser is de bewaring daarom onrechtmatig.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 november 20221 volgt onder andere dat een vreemdeling een korte periode in een politiecel mag worden geplaatst om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen. Wanneer dat lang duurt, bijvoorbeeld langer dan 24 uur, moet verweerder dit tijdsverloop motiveren. In het geval van eiser is de maatregel van bewaring opgelegd op 8 december 2023 om 18:30 uur. De gemachtigde van verweerder heeft op 26 december 2023 een nader stuk aan het dossier toevoegd. Hieruit blijkt dat eiser op 9 december 2023 om 00:09 uur is ingecheckt in het DCR. Eiser heeft dus niet langer dan 24 uur in de politiecel verbleven en heeft daar ook niet hoeven overnachten. De overbrenging heeft niet te lang geduurd. De beroepsgrond slaagt niet.

De gronden van de maatregel van bewaring

5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht aan Duitsland als bedoeld in de Dublinverordening. Verder bestond er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Conclusie
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.