6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meerdere keren betasten van zijn eigen destijds twee/driejarige dochter en aan het betasten van zijn destijds twaalfjarige nichtje, terwijl zij bij haar oom, de verdachte, bleef logeren.
Het is algemeen bekend dat dit soort feiten grote schade kunnen toebrengen aan de ontwikkeling van minderjarigen. Hoe dat voor [naam 1] is, blijkt uit de aangrijpende verklaring van haar moeder op de terechtzitting. Zij heeft verteld dat haar dochter onder behandeling van een therapeut is en dat zij grote zorgen heeft over haar toekomst. Door zijn handelen heeft de verdachte zeer ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers, waarbij hij zich heeft laten leiden door zijn eigen seksuele behoeftes en kennelijk geen oog heeft gehad voor de mogelijke gevolgen voor zijn slachtoffers. De verdachte heeft daarbij ernstig misbruik gemaakt van zijn positie als vader en oom en van de afhankelijke positie van zijn (zeer) jonge dochter en nichtje. De ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in het huis van de verdachte – een plek die voor zijn dochter en nichtje juist veilig hoort te zijn.
Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 1 januari 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit strafblad is dan ook niet van invloed op de op te leggen straf. De verdachte is in Colombia wél voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Gedragskundige rapporten
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte Pro-Justitia rapporten van 13 juni 2024 (hierna: rapport) en 28 november 2024 (hierna: aanvullend rapport) van het Pieter Baan Centrum, opgesteld door drs. N.P.A. van der Weegen, psycholoog, en drs. R.J.P. Rijnders, psychiater. In het rapport zijn geen (in het Nederlands vertaalde) processtukken omtrent de strafrechtelijke veroordeling van de verdachte in Colombia meegenomen. In het aanvullend rapport zijn deze stukken wel meegenomen. Uit deze stukken blijkt dat de verdachte op 25 maart 2021 bij verstek is veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf wegens het op een gewelddadige manier oraal, vaginaal en anaal binnendringen van het lichaam van een vierjarig meisje op momenten dat haar moeder, met wie de verdachte gedurende enige tijd samenwoonde, niet thuis was. De feiten vonden plaats tussen eind 2008 en 2009.
In het aanvullend rapport verwijzen de psycholoog en de psychiater naar het eerdere rapport. Zij concluderen dat bij de verdachte sprake is van een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve type. In het aanvullende onderzoek kan niet worden onderbouwd dat een andere parafiele stoornis aanwezig is. Wel lijkt de parafiele stoornis van de verdachte in het aanvullende onderzoek pregnanter naar voren te komen. De psycholoog en psychiater schatten de ernst en omvang van de parafiele stoornis groter in dan in het eerdere rapport en zien reden de huidige ten laste gelegde feiten in lichtverminderde tot verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt matig verhoogd ingeschat. Door hun inschatting dat de stoornis van de verdachte pregnanter aanwezig is dan in het eerdere rapport werd aangenomen en omdat de verdachte minder geneigd blijkt daadwerkelijk verantwoordelijkheid te nemen voor zijn pedoseksuele gedragingen, menen de psycholoog en psychiater dat het kader waarin behandeling moet plaatsvinden stringenter moet zijn. Zij adviseren de verdachte tbs met voorwaarden op te leggen. Tbs met dwangverpleging is niet noodzakelijk, omdat de verdachte bereid is en in staat lijkt te zijn zich aan voorwaarden te houden. Een klinische start van de behandeling is niet per se noodzakelijk, omdat een start met een poliklinische behandeling in een forensische instelling goed mogelijk lijkt. Zij adviseren tevens een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel op te leggen, zodat de verdachte na de tbs met voorwaarden gedurende ettelijke jaren kan blijven gemonitord.
De reclassering heeft op 4 september 2024 een maatregelenrapport opgesteld. Daarvan heeft de rechtbank eveneens kennisgenomen. In dit advies heeft de reclassering verwezen naar de adviezen van de psycholoog en de psychiater. De reclassering ziet een hoge mate van risico’s, impulsiviteit en dwangmatig handelen bij de verdachte naar minderjarige meisjes. Dit maakt dat de reclassering het risico op herhaling zodanig hoog acht dat zij adviseert dat de verdachte in een stringent kader moet worden begeleid en gemonitord. Ook het risico op letsel bij minderjarige meisjes wordt ingeschat als hoog gelet op de stoornis van de verdachte. Het risico op onttrekken aan voorwaarden schat de reclassering in als gemiddeld. De verdachte stelt zich coöperatief op, maar gelet op zijn stoornis is het de vraag in welke mate hij het reclasseringstoezicht volhoudt. Daarnaast blijkt uit de stukken dat er sprake is van een normale intelligentie en de verdachte zich bewust is van zijn pedofiele identiteit. Dit maakt dat de verdachte wellicht bewust de handelingen heeft gepleegd. De reclassering is van mening dat een start in een klinische setting met aansluitend een ambulante behandeling binnen een forensische polikliniek zou moeten worden ingezet. Binnen een klinische setting zal een mogelijke onderliggende persoonlijkheidsstoornis onderzocht kunnen worden. Uit dossieronderzoek komt naar voren dat de verdachte een gebrekkige controle over zijn gedachten ervaart. Gelet op dit alles adviseert de reclassering positief ten aanzien van tbs met voorwaarden. De hierbij door de reclassering gestelde voorwaarden zijn als volgt:
- de verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
- de verdachte moet meewerken aan reclasseringstoezicht;
- de verdachte laat zich opnemen in een forensische (kliniek) of een soortgelijke instelling;
- de verdachte moet meewerken aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een andere instelling;
- de verdachte laat zich behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener;
- een contactverbod met de twee slachtoffers;
- de verdachte moet contact met minderjarigen op iedere wijze vermijden en indien contact onvermijdelijk is moet de verdachte ervoor zorgen dat een volwassen persoon hierbij aanwezig is;
- de verdachte moet meewerken aan controle van digitale gegevensdragers;
- de verdachte moet zich inzetten voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
- de verdachte moet de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding verschaffen en toestemming verlenen om relevante referenten te raadplegen;
- de verdachte mag niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering.
Daarnaast adviseert de reclassering, ingeval de rechtbank voorwaarden aan de verdachte oplegt, de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen van die voorwaarden en het daarop te houden toezicht. Verder adviseert de reclassering bij een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen.
Op te leggen maatregel
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens het opsporingsonderzoek heeft de verdachte verklaard over zijn in zijn ogen immorele gevoelens bij de aanraking van kinderen en daarbij enige inzage gegeven in zijn beleefwereld. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting ook spijt betuigd dat hij geen professionele hulp heeft gezocht en aangegeven dat hij mee wil werken aan tbs met voorwaarden ook als dat inhoudt een klinische start van zijn behandeling. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist, dat aan de verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden wordt opgelegd. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en de door de verdachte begane misdrijven, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank zal de adviezen van de psycholoog, psychiater en de reclassering dan ook volgen en de maatregel tot tbs met voorwaarden opleggen, waarbij de voorwaarden zullen worden ingevuld zoals de reclassering heeft geadviseerd in het maatregelenrapport en dus met een klinische start van de behandeling van de verdachte. Een dergelijke behandeling biedt een stevigere en strikter kader dan alleen een ambulante behandeling. De rechtbank oordeelt dit als noodzakelijk gelet op de ernst van de feiten, de problematiek van de verdachte en de bescherming van de maatschappij.
Op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank daarnaast van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank zal daarom de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank legt daarmee een straf op die lager ligt dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring van het eerste tenlastegelegde feit komt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van deze strafmodaliteit en strafmaat in het bijzonder de aard en de ernst van het bewezenverklaarde meegewogen, alsmede straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ten slotte heeft de rechtbank bij het opleggen van deze straf ook rekening gehouden met het feit dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen het derde tenlastegelegde feit enerzijds en het vierde feit anderzijds.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Redelijke termijn
De rechtbank overweegt dat er sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn, namelijk met één maand. Nu de overschrijding dusdanig gering is volstaat de rechtbank met de enkele constatering daarvan zonder dat dit rechtsgevolgen behoeft.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zedenmisdrijven, gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, in dit geval twee minderjarige slachtoffers. Gelet op de aard van de gepleegde misdrijven en relatie van de verdachte tot de slachtoffers, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte wederom een ernstig misdrijf zal begaan dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, indien zijn situatie niet is ingekaderd met de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Maatregel artikel 38z Sr
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr is voldaan. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven als omschreven in de artikelen 247 en 249 (oud) Sr. Aan de verdachte wordt ter zake van deze strafbare feiten bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft daarbij het advies van de reclassering betrokken. Het bewezenverklaarde onder 3.7 zijn ernstige zedendelicten. Met deze maatregel wordt het mogelijk om de verdachte in aansluiting op de gevangenisstraf en de tbs met voorwaarden onder toezicht te stellen, indien dit op dat moment nog noodzakelijk wordt geacht. De rechtbank zal daarom de maatregel ambtshalve opleggen.