ECLI:NL:RBDHA:2024:20920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.35404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Syrische eiser met internationale bescherming in Oostenrijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser, die op 16 augustus 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 3 september 2024 te horen dat zijn aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft op 15 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De reden hiervoor is dat de eiser al internationale bescherming geniet in Oostenrijk en er geen concrete aanwijzingen zijn dat deze status is ingetrokken of beëindigd. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen bewijs heeft overgelegd dat zijn internationale beschermingsstatus in Oostenrijk is opgeheven.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om na de indiening van de asielaanvraag opnieuw te controleren of de informatie in Eurodac actueel was. De eiser heeft tijdens een gehoor op 29 augustus 2024 bevestigd dat hij internationale bescherming heeft in Oostenrijk. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van de eiser niet-ontvankelijk is en verklaart het beroep ongegrond. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35404

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 16 augustus 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 3 september 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. In het bestreden besluit heeft de minister de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [2] , omdat eiser in Oostenrijk al internationale bescherming geniet en eiser geen concrete aanwijzingen of aanknopingspunten naar voren heeft gebracht op grond waarvan kan worden aangenomen dat de internationale beschermingsstatus is ingetrokken of beëindigd.
Verwijzing zienswijze
5. Eiser verzoekt al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt dat de verwijzing naar de zienswijze met het verzoek die als herhaald en ingelast te beschouwen, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De minister is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Met het verzoek de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, geeft eiser niet concreet aan waarom de reactie van de minister op de zienswijze volgens hem niet toereikend is.
Internationale bescherming in Oostenrijk
6. Eiser voert aan dat het op de weg van de minister had gelegen om ook na 16 augustus 2024 te controleren of de informatie in Eurodac nog actueel is. Eiser weet niet beter dan dat hij een tijdelijke verblijfsvergunning heeft. Bovendien is er geen bericht van de Oostenrijkse autoriteiten dat bevestigt dat eiser nog internationale bescherming in Oostenrijk heeft. Gelet hierop kan de minister zich niet langer op het standpunt stellen dat er, vanwege het korte tijdsverloop tussen de Eurodac-bevraging op 16 augustus 2024 en het bestreden besluit, vanuit mag worden gegaan dat het resultaat uit Eurodac juist en actueel is.
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de op 16 augustus 2024 gedateerde informatie uit Eurodac blijkt dat de Oostenrijkse autoriteiten op 23 augustus 2022 internationale bescherming aan eiser hebben verleend. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de Oostenrijkse autoriteiten de aan hem verleende internationale beschermingsstatus hebben ingetrokken. Ook stelt de rechtbank vast dat eiser tijdens het gehoor bescherming EU, EER of Zwitserland van 29 augustus 2024 desgevraagd heeft verklaard dat hij vanaf 23 augustus 2022 internationale bescherming heeft in Oostenrijk. Als het al zo zou zijn dat eisers verblijfsdocument is verlopen, dan maakt dit niet dat de toegekende subsidiaire bescherming is komen te vervallen. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling [3] van 9 mei 2017. [4] Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser in Oostenrijk internationale bescherming geniet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn namens eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan tot een ander oordeel moet worden gekomen.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL24.35405
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.