ECLI:NL:RBDHA:2024:20919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.38680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft op 30 april 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag door de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister heeft op 5 juni 2024 een terugnameverzoek gedaan bij de Kroatische autoriteiten, die dit verzoek op 18 juni 2024 hebben geaccepteerd. Eiser betwist dat Kroatië verantwoordelijk is voor zijn asielverzoek en stelt dat er risico's zijn verbonden aan zijn overdracht aan Kroatië, zoals pushbacks en onvoldoende opvangcapaciteit.

De rechtbank oordeelt dat de minister op basis van de Dublinverordening mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38680

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Eiser heeft op 30 april 2024 in Nederland asiel aangevraagd. De minister heeft op 5 juni 2024 een terugnameverzoek gedaan bij de Kroatische autoriteiten, omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 16 april 2024 asiel heeft aangevraagd in Kroatië. Op 18 juni 2024 hebben de Kroatische autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd. De minister neemt de aanvraag daarom niet in behandeling.
Voorwaardelijk claimakkoord?
5. Eiser stelt dat het claimakkoord van 18 juni 2024 slechts voorwaardelijk is, omdat er expliciet en vetgedrukt staat dat nog bepaald moet worden wie er verantwoordelijk is voor eisers asielverzoek. Volgens eiser is niet gegarandeerd dat zijn asielverzoek in Kroatië in behandeling zal worden genomen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in het claimakkoord, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:
“Your request for taking back dated on 05/06/2024, which you have based on Article 18 (lb) European Parliament and Council Regulation (EC) No 604/2013 is accepted by the Republic of Croatia according to Article 20 (5) in order to continue to determine responsibility for the above mentioned person.”
5.2.
De Kroatische autoriteiten hebben het terugnameverzoek geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Uit de punten 47-50 van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak H. en R. tegen Nederland van 2 april 2019 [2] volgt dat een claimakkoord dat op dit artikel is gebaseerd, ziet op de situatie dat een vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend in een lidstaat en die lidstaat heeft verlaten gedurende het proces van onderzoek naar de vraag of mogelijk een andere lidstaat verantwoordelijk is. Op grond van dit artikel is Kroatië verplicht om eiser terug te nemen om de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming af te ronden. De rechtbank is met de minister van oordeel dat de omstandigheid dat nog niet onherroepelijk vaststaat dat Kroatië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek, niet afdoet aan de rechtmatigheid van het claimakkoord. Deze beroepsgrond faalt.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser voert aan dat hij niet kan worden overgedragen aan Kroatië, omdat de minister ten aanzien van Kroatië niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er vinden pushbacks plaats en er zijn te weinig opvangplekken. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport van 10 juli 2024 (update 2023). Op 9 oktober 2023 heeft de Afdeling [3] uitspraak gedaan en geoordeeld dat de minister ten aanzien van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] Het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak, dat het doorslaggevend is dat er geen gedocumenteerde gevallen zijn van pushbacks van de Dublinterugkeerders, vindt eiser niet te volgen. Voor een nadere onderbouwing van zijn standpunt dat er pushbacks ten aanzien van Dublinterugkeerders plaatsvinden, verwijst eiser naar een uitspraak van 21 oktober 2024 in een bewaringszaak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle. [5] Daarin overwoog de rechtbank dat uit het AIDA-rapport van 10 juli 2024 en een uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht Braunschweig van 8 mei 2023 volgt dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende groepen asielzoekers en dat personen die reeds zijn opgenomen in de nationale procedure ook slachtoffer kunnen worden van pushbacks. Eiser is het ook niet eens met het oordeel van de Afdeling dat de opvangvoorzieningen in Kroatië toereikend zijn. De Afdeling heeft in haar uitspraak verwezen naar een rapport van het Croation Law Centre van 18 juli 2024 waarin staat dat de overbezetting incidenteel en niet structureel was, maar in ditzelfde verslag staat ook dat de bezetting van de opvangcentra in Kroatië in 2023 aanzienlijk is toegenomen. Ook hebben Kroatische rechtbanken hun bezorgdheid geuit over de opvangvoorzieningen in het kader van de Dublinprocedure.
7. Het betoog van eiser slaagt niet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 mag de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor een ander oordeel. In de uitspraak van 9 oktober 2024 is de meest recente informatie tot dan toe bij de beoordeling betrokken. De Afdeling is daarbij uitgebreid ingegaan op de door eiser genoemde pushbacks en het gebrek aan opvangvoorzieningen en heeft geoordeeld dat de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks niet kan worden gelijkgesteld met een reëel risico dat dit gebeurt. Voor wat betreft de opvangvoorzieningen is in de uitspraak van de Afdeling gewezen op de bezettingsgraad, de korte verblijfsduur van asielzoekers in opvangcentra en op de recente uitbreiding van de opvangcapaciteit.
8. Eiser is er niet in geslaagd met concrete aanknopingspunten aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op ernstige schade. In de door eiser aangehaalde bewaringsuitspraak van 21 oktober 2024 worden twijfels geuit over de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2024, omdat in het AIDA-rapport van 10 juli 2024 vermeld staat dat het Duitse Verwaltungsgericht Braunschweig er ten aanzien van Kroatië van uitgaat dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. De rechtbank overweegt dat de Afdeling het AIDA-rapport van 10 juli 2024 expliciet heeft betrokken in de beoordeling. Er is weliswaar niet expliciet ingegaan op wat de Duitse rechter heeft geoordeeld, maar uit rechtsoverweging 5.5. van de uitspraak van de Afdeling volgt dat geen gedocumenteerde gevallen bekend zijn van Dublinclaimanten die slachtoffer zijn geworden van pushbacks. De theoretische mogelijkheid dat deze situatie zich voordoet, is onvoldoende om te spreken van een reëel risico op ernstige schade. De enkele situatie dat in de uitspraak van 21 oktober 2024 is geoordeeld dat getwijfeld kan worden aan de Afdelingsuitspraak, is onvoldoende om anders te oordelen dan de Afdeling.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De minister hoeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en mag eiser overdragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:EU:C:2019:280.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State