ECLI:NL:RBDHA:2024:20918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.48423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Eritrese vreemdeling en de rol van het Openbaar Ministerie in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Eritrese vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Kanters, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 4 december 2024 was genomen en waarin de maatregel van bewaring aan de eiser was opgelegd. De rechtbank heeft op 11 december 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist en dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft overwogen dat de minister niet verplicht was om toestemming van het Openbaar Ministerie (OM) te vragen voor de overdracht van de eiser, omdat de wijziging in de vreemdelingenwetgeving dit niet meer vereiste in het geval van een overtreding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond is verklaard. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48423

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als (telefonische) tolk is verschenen H. Salvatore. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [4] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om een significant risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Toestemming OM [5] en informatieplicht
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen contact heeft opgenomen met het OM om na te gaan of er van die zijde bezwaar bestaat tegen de voorgenomen overdracht van eiser. Verder had verweerder een recent uittreksel JD [6] moeten opvragen, zeker nu op 10 december 2024 een vluchtdatum bekend is geworden, zodat verweerder ook niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht. Het voorgaande geldt temeer nu eiser reeds viermaal is aangehouden op verdenking van artikel 447e van het WvSr [7] en hij op grond van dat artikel slechts gehouden is zich te identificeren als hij verdacht is van een strafbaar feit, zodat er wel degelijk een indicatie is dat eiser ook van andere strafbare feiten wordt verdacht. Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst eiser naar meerdere uitspraken van verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank en de Afdeling die zijn opgenomen in zijn pleitnota die door eiser als dossierstuk is toegevoegd aan het digitale dossier.
5. Uit paragraaf A3/6.3, aanhef en onder c, van de Vc [8] volgt dat de uitzetting van een vreemdeling niet plaatsvindt als hij als verdachte van een misdrijf is aangehouden en het strafonderzoek door het OM niet is beëindigd. Verweerder mag wel tot uitzetting overgaan als het OM of het CJIB [9] hiertegen binnen drie werkdagen geen bezwaar heeft gemaakt.
6. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval niet gehouden was om toestemming te vragen aan het OM. Bij WBV 2024/13 [10] is paragraaf A3/6.3, aanhef en onder c, van de Vc gewijzigd. Hoewel verweerder voor deze wijziging in het geval van een strafbaar feit – misdrijven én overtredingen – gehouden was toestemming te vragen aan het OM, is verweerder nu slechts in het geval van een misdrijf gehouden om deze toestemming te krijgen alvorens hij tot uitzetting of overdracht kan overgaan. Eiser is op 4 december 2024 aangehouden als verdachte van een overtreding van artikel 447e van het WvSr, nadat hij was staande gehouden omdat hij geen geldig vervoersbewijs bij zich droeg. Nu in eisers geval geen sprake is van een misdrijf en uit het uittreksel van de JD van 5 december 2024 blijkt dat hij geen openstaande zaken heeft, was verweerder niet gehouden om op grond van paragraaf A3/6.3, aanhef en onder c, van de Vc toestemming te vragen aan het OM. De uitspraken waar eiser naar heeft verwezen, dateren van voor de wijziging van de Vc, zodat een beroep hierop niet kan slagen. De opmerking van eiser ter zitting dat hij op grond van artikel 447e van het WvSr slechts verplicht is om zich te identificeren als hij verdachte is van een strafbaar feit, en dat dat dus voldoende indicatie geeft dat hij mogelijk verdachte is van andere strafbare feiten, leidt niet tot een andere conclusie. Uit de stukken in het dossier is niet gebleken dat hiervan sprake is. De informatie van de politie, waarnaar eiser ter zitting verwijst en waaruit blijkt dat eiser reeds viermaal is aangehouden ter zake van overtreding van artikel 447e van het WvSr dateert immers van 4 december 2024. Nu eiser daarna, te weten op 5 december 2024, niet voorkomt in de JD kan hieruit dus niet worden afgeleid dat eiser mogelijk verdachte is van andere strafbare feiten, meer specifiek misdrijven. Verder is het niet aan de bewaringsrechter om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden [11] , zodat een verdere onderzoek naar de strafrechtelijke aanhouding geen plaats heeft in deze procedure.
7. Verder ziet de rechtbank, gelet op het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat verweerder in dit geval gehouden was een recent uittreksel JD van eiser op te vragen. De rechtbank stelt vast dat er een uittreksel JD van 5 december 2024 in het digitale dossier is opgenomen waaruit blijkt dat eiser onbekend is in de JD, zodat verweerder reeds hierom heeft voldaan aan zijn informatieplicht.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Openbaar Ministerie.
6.Justitiële Documentatie.
7.Wetboek van Strafrecht.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Centraal Justitieel Incassobureau.
10.Besluit van 27 juni 2024, nr. 19498, gepubliceerd op 28 juni 2024 in het Staatscourant.
11.ABRvS 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400.