ECLI:NL:RBDHA:2024:2091
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking over waarde onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 596.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 569.000.
Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door mr. [naam 1], [naam 2], en [naam 3]. De rechtbank heeft het verzoek tot uitstel van de zitting, ingediend door de gemachtigde van de belanghebbende vanwege ziekte, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat de vergelijkingsobjecten die waren gebruikt voor de waardering voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan en dat er geen schending was van het motiveringsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.