In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder, op 5 december 2023, een gegrond beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, waarbij de rechtbank de minister een beslistermijn van acht weken had opgelegd, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding. Eiser heeft op 28 juni 2024 opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister niet tijdig een besluit had genomen op de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.
De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser had recht op een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit, en de rechtbank oordeelt dat de minister in gebreke is gebleven. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een ingebrekestelling niet nodig is als de minister zich niet houdt aan een eerder opgelegde termijn.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt de minister op om binnen twaalf weken een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, en moet het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.