ECLI:NL:RBDHA:2024:20798
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag voor verblijf bij een partner van een Turkse werknemer in het kader van het unierechtelijk openbare orde criterium
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2024, onder zaaknummer AWB 23/11196, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verblijf bij zijn partner, een Turkse werknemer, beoordeeld. Eiser, geboren in 1983 en van Turkse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend om als familie- of gezinslid bij zijn partner te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser had eerder een gevangenisstraf van twee maanden gekregen voor het gebruik van een vervalst identiteitsbewijs en had een inreisverbod opgelegd gekregen. Eiser betwistte de afwijzing en voerde aan dat het unierechtelijk openbare-ordecriterium van toepassing was, en dat er geen actuele bedreiging voor de openbare orde was. De rechtbank oordeelde dat het unierechtelijk openbare-ordecriterium niet van toepassing was en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende redenen had om de aanvraag af te wijzen, en dat eiser niet kon profiteren van de gunstigere bepalingen voor huwelijkspartners in de Vreemdelingencirculaire 1966. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar constateerde een motiveringsgebrek in de beslissing van de minister, waardoor eiser het griffierecht terugkreeg en de minister werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten.