ECLI:NL:RBDHA:2024:20756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
AWB 23/14055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning EU langdurig ingezetene en bezwaar niet ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Sierra Leoonse, en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, maar deze werd door de minister ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 26 september 2019. De minister verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze intrekking kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 behandeld. Eiseres betoogde dat het primaire besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, omdat de minister niet had aangetoond dat het besluit naar het juiste adres was verzonden. Eiseres verbleef ten tijde van het besluit in het buitenland en heeft pas op 18 april 2023 kennisgenomen van het besluit. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende aannemelijk had gemaakt dat het besluit op 22 februari 2023 was verzonden naar het laatst bekende adres van eiseres.

Desondanks oordeelde de rechtbank dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar was, omdat eiseres pas na afloop van de bezwaartermijn bekend was met het besluit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/14055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.E. Eind),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Latul).

Inleiding

1.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres met het besluit van 21 februari 2023 (hierna: primaire besluit) ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 26 september 2019. Met het besluit van 22 november 2023 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing op haar bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1993 en heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. Eiseres is sinds 8 augustus 2017 in het bezit geweest van een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’.
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning ingetrokken, omdat eiseres niet langer voldoet aan de voorwaarden voor deze verblijfsvergunning. Eiseres heeft namelijk haar hoofdverblijf verplaatst. Uit de gegevens van de BRP [1] is onder andere gebleken dat eiseres sinds 26 september 2018 als niet-ingezetene staat geregistreerd. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder en voert – kort gezegd – het volgende aan. Het primaire besluit is niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Verweerder heeft namelijk niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat het besluit daadwerkelijk is verzonden naar het juiste adres. Indien het besluit wel op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, is de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar. Eiseres verbleef ten tijde van het besluit in het buitenland. Toen zij op 18 april 2023 bekend werd met het besluit heeft zij binnen twee weken bezwaar gemaakt. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eiseres in deze zaak gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Verzending besluit
6. Uit uitspraken van de hoogste bestuursrechter [2] volgt dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat een besluit is verzonden. In de regel worden stukken die per post worden verzonden, bezorgd op het daarop vermelde adres. Het is daarom in principe voldoende dat het bestuursorgaan aannemelijk maakt dat het besluit verzonden is naar het juiste adres. Hiertoe is vereist dat op het document het juiste adres staat, een verzenddatum, en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Wanneer het bestuursorgaan verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, is het vervolgens aan de geadresseerde om aannemelijk te maken dat het document daar toch niet ontvangen is. Hiertoe moet de geadresseerde feiten stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
6.1.
Om de verzending van het primaire besluit aannemelijk te maken, heeft verweerder een afschrift van de verzendadministratie overgelegd. De rechtbank stelt vast dat op het afschrift van de verzendadministratie de voor- en achternaam van eiseres is weergegeven. Bij de naam van het bericht staat vermeld ‘ [eiseres] 21-02-2023’. Verder is te zien dat bij het bericht de aanmaakdatum ’21-02-2022’ is weergegeven en bij verzenddatum ’22-02-2023’. Ook is te zien dat het bericht de status ‘bericht verwerkt’ heeft en dat het is verzonden via het verzendkanaal ‘Centrale verzending’. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het afschrift van de verzendadministratie en de toelichting op de zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit aan eiseres is verzonden op 22 februari 2023. Gesteld noch gebleken is dat het besluit daar niet zou zijn aangekomen.
Verzending naar het juiste adres
7. De rechtbank heeft hierboven vastgesteld dat het besluit op 22 februari 2023 is verzonden. Eiseres heeft betoogd dat het evenwel niet naar het juiste adres is verzonden en dat daarom de bezwaartermijn niet is gaan lopen.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het primaire besluit echter wel op juiste wijze bekend gemaakt door het besluit naar het laatst bekende adres van eiseres te sturen. Verweerder was en kon ten tijde van het besluit niet bekend zijn met een ander adres dan het adres dat eiseres eerder bij verweerder heeft opgegeven. Eiseres heeft verweerder geen adreswijziging gestuurd en hoewel eiseres een ander adres heeft benoemd in het kader van het beroep over het niet tijdig beslissen in haar visumprocedure, is dit beroep pas ingediend nadat verweerder het primaire besluit al had verzonden. Verweerder had dan ook niet met dit andere adres bekend kunnen zijn. Verweerder mocht dus van de juistheid van het eerder opgegeven adres uitgaan. Verweerder heeft het primaire besluit dan ook op de juiste wijze bekend gemaakt.
7.2.
Nu verweerder het primaire besluit 22 februari 2023 op de juiste wijze aan eiseres bekend heeft gemaakt, is de bezwaartermijn op die datum aangevangen. [3] Vast staat dat eiseres het bezwaarschrift van 29 april 2023 niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft ingediend.
Verschoonbaarheid
8. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiseres terecht een beroep heeft gedaan op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [4] dient een belanghebbende die pas na afloop van de bezwaartermijn bekend wordt met een besluit, vanaf het tijdstip waarop zij deze kennis heeft zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, bezwaar te maken. In dat geval wordt de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht. [5] Niet in geschil is dat eiseres op het moment van het primaire besluit in het buitenland was en niet eerder bekend is geworden met het besluit dan op 18 april 2023 bij de ontvangst van de stukken in de visumprocedure wegens niet tijdig beslissen. Nu eiseres het bezwaar op 29 april 2023 heeft ingediend, heeft zij dat zo spoedig mogelijk – in ieder geval binnen 14 dagen - gedaan. Gelet hierop is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
8.1.
Anders dan verweerder vindt de rechtbank niet dat de termijnoverschrijding desondanks niet verschoonbaar is, omdat aan eiseres zou moeten worden tegengeworpen dat zij niet tijdig haar nieuwe adres aan verweerder heeft doorgegeven, teminder nu het nog maar de vraag is of eiseres kan worden verweten dat zij haar administratie niet op orde heeft, gelet op haar medische/psychische situatie die uit de overgelegde stukken blijkt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is reeds om die reden gegrond. Dat betekent dat het besluit wordt vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,-. [6]
11. Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Basisregistratie personen.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:261 (de Afdeling).
3.Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
4.Uitspraak van de Afdeling van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3974.
5.Zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
6.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.