ECLI:NL:RBDHA:2024:20750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
24/3734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Dogan, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mw. mr. J.S. de Vreeze. Eiser ontving sinds 2012 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege diverse medische klachten. Op 8 september 2023 heeft het Uwv echter besloten om de Ziektewetuitkering van eiser per 7 september 2023 te beëindigen, omdat hij arbeidsgeschikt zou zijn voor zijn eigen werk. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 4 april 2024.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 28 oktober 2024 behandeld. Eiser betwistte de conclusie van het Uwv dat hij meer dan 65% van zijn loon kan verdienen en voerde aan dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger is dan 35%. Hij baseerde dit op de ernst van zijn klachten en deed een beroep op het Korošec-arrest van het EHRM, waarbij hij verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv de medische situatie van eiser zorgvuldig heeft onderzocht en terecht heeft geconcludeerd dat eiser in staat is zijn eigen werk te verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering per 7 september 2023 in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen; Afdeling Bezwaar en Beroep, het Uwv
(gemachtigde: mw. mr. J.S. de Vreeze).

Inleiding

1.1.
Het Uwv heeft met het besluit van 8 september 2023 (het primaire besluit) de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 7 september 2023 beëindigd, omdat eiser arbeidsgeschikt zou zijn voor zijn eigen werk.
1.2.
Met het besluit van 4 april 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk voor eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank is bij de beoordeling uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Eiser ontvangt sinds 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanwege rug-, schouder- en knieklachten. Daarnaast werkte hij van 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2022 als bedrijfsleider in een supermarkt voor tien uur per week, bestaande uit twee uur per dag (eigen werk). Na het einde van zijn dienstverband ontving eiser een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet (WW). Op 19 augustus 2022 meldde eiser zich ziek en kende het Uwv eiser een uitkering toe op grond van de ZW.
2.3.
Het Uwv heeft voor de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling onderzocht hoe de medische situatie van eiser was. Daarvoor heeft eiser op 7 september 2023 met een verzekeringsarts (primaire verzekeringsarts) gesproken. De resultaten van dat medische onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van de verzekeringsarts van 7 september 2023. Bij het onderzoek heeft de verzekeringsarts ook informatie betrokken van de huisarts van eiser en van de Pijnpolikliniek in het HagaZiekenhuis. De verzekeringsarts heeft uit dit onderzoek geconcludeerd dat eiser arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. Daarom heeft het Uwv met het primaire besluit de ZW-uitkering van eiser met ingang van 7 september 2023 beëindigd.
2.4.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Voor de bezwaarprocedure is eiser op 5 maart 2024 opnieuw medisch onderzocht, door een andere verzekeringsarts (verzekeringsarts bezwaar en beroep). Hierbij was ook een tolk aanwezig. Voor dit onderzoek heeft de verzekeringsarts bovendien aanvullende medische informatie opgevraagd bij (specialistische) behandelaren van eiser, namelijk de afdelingen urologie en cardiologie van het HagaZiekenhuis en een orthopedisch chirurg van Bergman Clinics. Deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook meegenomen in zijn heroverweging. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 3 april 2024 geconstateerd geen reden te zien om af te wijken van de conclusie van de primaire verzekeringsarts. Het Uwv heeft op grond daarvan in het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunten eiser in beroep
3.1.
Eiser voert aan dat het Uwv ten onrechte tot het oordeel komt dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd en stelt zich op het standpunt dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger is dan 35%. Eiser baseert dit op de ernst en het chronische karakter van zijn klachten, die het Uwv volgens eiser niet op juiste wijze heeft gewaardeerd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een huisartsenjournaal ingediend.
3.2.
Tot slot doet eiser een beroep op het Korošec-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [1] en verzoekt de rechtbank een onafhankelijke deskundige te benoemen om te beoordelen in hoeverre eiser arbeidsongeschikt is. Eiser doet vooral een beroep op dit arrest omdat er volgens hem sprake is van ongelijkheid in procespositie, omdat eiser niet de financiële middelen heeft om zelf een onpartijdige deskundige in te schakelen om een second opinion uit te laten voeren.
Beoordeling rechtbank
4.1.
De rechtbank beoordeelt in deze zaak of het Uwv eiser op zorgvuldige wijze medisch heeft onderzocht en op basis daarvan terecht heeft geconcludeerd dat eiser per 7 september 2023 (de datum in geding) geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij zijn eigen werk kan verrichten. Daartoe toetst de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het Uwv de medische beperkingen correct en zorgvuldig heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat was zijn eigen werk te verrichten. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of op basis van het Korošec-arrest een deskundige benoemd moet worden in deze zaak.
4.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het Uwv de medische situatie van eiser zorgvuldig heeft onderzocht en terecht heeft geconcludeerd dat eiser in staat is zijn eigen werk te verrichten en dat het Uwv daarom terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd. Er wordt geen deskundige benoemd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit de feiten voortvloeien. [2]
4.4.
De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsarts eiser heeft gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht en ook dat deze arts de dossiergegevens van eiser heeft meegenomen in zijn beoordeling. Uit het eerste rapport volgt dat eiser uitgebreid aan het woord is geweest en al zijn klachten heeft benoemd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser ook lichamelijk en psychisch onderzocht en ook de dossiergegevens van eiser bestudeerd. Bovendien heeft deze arts aanvullende medische informatie opgevraagd bij de behandelend specialisten van eiser en die informatie meegenomen in zijn oordeelsvorming. De klachten van eiser zijn kenbaar meegenomen in de beoordeling door de primaire arts en in de heroverweging door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Omdat eiser het deze klachten betreft die eiser in zijn beroepschrift en ter zitting heeft bevestigd, is niet gebleken dat aspecten ten onrechte niet zijn meegewogen bij de medische beoordeling. In de bezwaarfase heeft dus een volledige heroverweging plaatsgevonden waarbij de feiten juist zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank volgen de conclusies voorts ook logisch uit de vastgestelde feiten.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek daarmee op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
Medische beoordeling
4.6.
Voor het aanvechten van de inhoud en conclusies van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen geldt dat eiser niet kan volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Voor het weerleggen van de deugdelijkheid van het medisch onderzoek is een expertiserapport van een deskundige niet noodzakelijk. Wel is daarvoor nodig dat eiser medische informatie inbrengt die twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen, wat aanleiding kan geven voor het opdragen van nader onderzoek door het Uwv en/of de benoeming van een medisch deskundige.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de medische belastbaarheid van eiser op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Het beroep van eiser geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid daarvan.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat het tot de taak en de deskundigheid van verzekeringsartsen behoort om de medische gegevens te wegen en te vertalen in beperkingen van arbeid. De rechtbank ziet geen aanwijzing voor het oordeel dat – zoals door eiser is aangevoerd – de verzekeringsartsen de ernst en het chronische karakter van de medische beperkingen hebben onderschat. De verzekeringsartsen hebben in de door eiser naar voren gebrachte klachten, de (opgevraagde) specialistische medische informatie en de eigen onderzoeksbevindingen geen aanleiding gezien voor de conclusie dat eiser volledig of in ieder geval meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Hierbij is meegewogen dat eiser (naast de rug-, schouder- en knieklachten) onder andere last heeft van aanhoudende pijnklachten aan de linker enkel, de liezen en het scrotum. Dit is bovendien door de behandelend specialisten van eiser bevestigd. De ernst en het chronische karakter van de klachten van eiser zijn, zo blijkt uit hun rapporten, meegenomen in de beoordeling door de verzekeringsartsen. Die klachten maken eiser echter niet ongeschikt voor het eigen werk. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van onderschatting van de beperkingen van eiser.
4.9.
Eiser heeft bovendien geen medische gegevens in het geding gebracht waaruit blijkt dat voormelde conclusie van de verzekeringsartsen voor onjuist is. Het door eiser ingebrachte huisartsenjournaal bevat namelijk geen nieuwe of andere informatie over de medische situatie van eiser op de datum in geding en geeft daarom geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.10.
Het Uwv heeft op basis van de inhoud en conclusies van het medische onderzoek in het kader van deze ZW-beoordeling terecht geconcludeerd dat eiser arbeidsgeschikt is voor het eigen werk.
Deskundige
4.11.
De CRvB heeft naar aanleiding van het Korošec-arrest uitgangspunten voor de rechter ontwikkeld in zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medische deskundige. De CRvB heeft overwogen dat het uitgangspunt voor de bestuursrechter in arbeidsongeschiktheidszaken waarbij het Uwv zich beroept op medische rapporten, opgesteld door verzekeringsartsen van het Uwv, een beoordeling in drie stappen moet zijn. Stap 1 houdt in beoordeling van de zorgvuldigheid van de besluitvorming, stap 2 betreft beoordeling van het beroep op equality of arms en bij stap 3 gaat de bestuursrechter over tot inhoudelijke beoordeling van het geschil. [3] De beroepsgrond betreft stap 2: equality of arms.
4.12.
De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat. Dit volgt onder andere uit 4.4. en 4.8. Bovendien heeft eiser in beroep een huisartsenjournaal ingediend dat al bekend was bij het Uwv en al was meegenomen in de besluitvorming. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt.
4.13.
Uit het arrest Korošec volgt niet, daargelaten de vraag of eiser voldoende heeft onderbouwd dat hij niet over de financiële middelen beschikt om zelf een deskundige in te schakelen, dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in een situatie als hier aan de orde, waarin de verzekeringsartsen van het Uwv kenbaar de informatie van de behandelend artsen hebben betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst.
4.14.
Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit en de beëindiging van de ZW-uitkering per 7 september 2023 in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T.H. Janssen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.EHRM 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1009JUD007721212).
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.CRvB 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226)