Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40174 (beroep)
NL23.40175 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser] , eiser
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1999. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Het beroep en het verzoek zijn samen op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van eisers gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser was niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening [1] neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek tijdig aanvaard.
Kan verweerder ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
4. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder is er nog steeds sprake van grootschalige pushbacks, ook in het binnenland. Daarnaast blijkt dat Dublinclaimanten bij terugkomst stelselmatig niet langer een open of eerste procedure hebben, maar wordt een eventuele asielmelding als herhaalde asielaanvraag aangemerkt. Dit blijkt uit het meest recente AIDA-rapport en de rapportage van Border Violence Monitoring Kroatië van maart 2023. De toezeggingen van de Kroatische autoriteiten dat dat niet zo zou zijn, blijken niet terecht.
4.1
De rechtbank overweegt, net als eerder, [3] als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 13 september 2023 [4] geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) vormen om ten aanzien van Dublinclaimanten niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De Afdeling is uitgegaan van informatie van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022 en de daarop door verweerder opgestelde beslisnota van 21 december 2022 [5] , waaruit volgt dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van het asielverzoek. De Afdeling heeft daarbij ook van belang geacht dat deze informatie niet wordt weersproken door andere beschikbare landeninformatie. Daarom komt de Afdeling tot de conclusie dat verweerder zich op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor Kroatië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4.1
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken. De Afdeling heeft in haar uitspraak ook de getuigenissen van Border Violence Monitoring Network betrokken, en overwogen dat daaruit niet blijkt dat deze getuigenissen afkomstig zijn van Dublinclaimanten. [6] De rechtbank neemt daarom aan dat de Afdeling ook het rapport heeft beoordeeld waarnaar eiser heeft verwezen en ziet geen reden om hierover anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. Ook in het meest recente AIDA-rapport, waar de Afdeling zich nog niet over heeft uitgelaten, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat, anders dan de Kroatische autoriteiten hebben vermeld, Dublinclaimanten ook het risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Evenmin is gebleken dat de asielaanvragen van Dublinclaimanten niet of onzorgvuldig worden behandeld. Dit betekent dat verweerder er onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit heeft kunnen gaan dat Kroatië in zijn algemeenheid ten aanzien van Dublinclaimanten zijn internationale verplichtingen nakomt.
Had verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
5. Eiser stelt dat verweerder heeft nagelaten eisers ervaringen in Kroatië te toetsen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser is niet goed behandeld in Kroatië: hij is in een kleine ruimte gezet, hij is uitgescholden en hij heeft geen eten gekregen.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan hij eisers aanvraag toch in behandeling zou moeten nemen. Verweerder heeft in eisers ervaringen, hoe vervelend ook, geen reden hoeven zien om aan te nemen dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest. [8] Eiser heeft met zijn verklaringen ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. Hierbij is van belang dat, zoals hiervoor al geconcludeerd, voor Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zelf heeft verklaard geen persoonlijke problemen te hebben gehad in Kroatië waardoor hij niet kan terugkeren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de prejudiciële vragen moeten afwachten?
6. Eiser stelt dat zijn zaak moet worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ‘sHertogenbosch, in de uitspraak [9] van 15 juni 2022 heeft gesteld. De vragen gaan over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen. De rechtbank overweegt, met verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, onder 3.1, dat de mogelijke tekortkomingen in het asielsysteem in Kroatië er niet toe leiden dat voor Dublinclaimanten in het algemeen of eiser in het bijzonder een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat Duitsland eisers asielverzoek moet behandelen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
8. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.