ECLI:NL:RBDHA:2024:20720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL22.7423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op een asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 26 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 19 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 oktober 2022 de asielaanvraag van eiser afgewezen, wat heeft geleid tot deze procedure. De rechtbank heeft de zaak buiten zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank constateert dat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen. Daarnaast sluit de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND uit dat er bestuurlijke dwangsommen kunnen worden opgelegd in deze context. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht.

Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft echter wel besloten om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert op 6 december 2024, in aanwezigheid van griffier mr. Ż.A. Meinert, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7423

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Eiser heeft op 26 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 19 september 2021.
Bij besluit van 16 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit alsnog heeft beslist op de aanvraag van eiser. Nu verweerder een besluit op de aanvraag heeft genomen, heeft eiser geen procesbelang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig
nemen van een besluit. Het beroep is, voor zover het is gericht tegen het niet-tijdig
beslissen, daarom niet-ontvankelijk.
2. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, geoordeeld dat de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het Unierecht. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt. Een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022 slaagt dan ook niet. [1]
3. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag beroep heeft kunnen instellen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 6 december 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.