ECLI:NL:RBDHA:2024:2072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
SGR 22/6645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard na afwijzing uitstelverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning op 1 januari 2021, die was vastgesteld op € 370.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 355.000. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de belanghebbende afwezig vanwege ziekte, en zijn verzoek om uitstel werd door de rechtbank afgewezen.

De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde, onder andere door gebruik te maken van een waardematrix. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht bepaalde vergelijkingsobjecten buiten beschouwing had gelaten en dat de argumenten van de belanghebbende over het voorzieningenniveau van de woning niet konden worden gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar had voldaan aan zijn informatieplicht en dat er geen schending was van de relevante wetgeving.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/6645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 12 september 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 370.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024.
Belanghebbende is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

Verzoek tot uitstel van de zitting

1. De gemachtigde van belanghebbende heeft de ochtend van de zitting schriftelijk aan de rechtbank bericht dat hij vanwege ziekte niet aanwezig is bij de zitting, daarbij heeft hij tevens een verzoek tot uitstel ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, nu het op de weg van gemachtigde had gelegen zorg te dragen voor vervanging. Dat gemachtigde geen vervanging kon regelen, komt, gelet op de omvang van diens organisatie, voor zijn rekening en risico.
Waarde van de woning
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 355.000.
3. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Uit de waardematrix volgt niet dat de vergelijkingsobjecten een lagere waarde onderbouwen. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank het buurpand, gelegen aan Hollandse Tjalk 3 terecht buiten beschouwing gelaten, nu daarvan de verkoopadvertentie ontbreekt en niet kan worden beoordeeld of het pand geschikt is als referentieobject..
5. Voorts voert belanghebbende aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met het gedateerde voorzieningenniveau van de woning. Uit het verweerschrift blijkt dat belanghebbende op 8 juni 2021 een objectenformulier heeft ingevuld en daarin heeft verklaard dat de voorzieningen van de woning in gemiddelde staat zijn. De rechtbank kan het standpunt van belanghebbende (of diens gemachtigde) ten aanzien van het voorzieningenniveau dan ook niet volgen.
6. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte de opgevraagde gegevens in bezwaar en de taxatiekaart met de KOUDV- en liggingsfactoren toegezonden. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar ook voldaan heeft aan zijn toezendplicht wat betreft de KOUDV- en liggingsfactoren en de taxatiekaart door deze bij de uitspraak op bezwaar toe te zenden. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat er geen schending is van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ of van artikel 7:4 en artikel 6:17, van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Belanghebbende stelt verder dat de heffingsambtenaar de totstandkoming van de onderlinge correcties van KOUDV- en liggingsfactoren, de prijs per eenheid van de grond, de waarde van de objectonderdelen en de indexeringscijfers onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om de correctie bij onderlinge afwijking van gemiddelde KOUDV- en liggingsfactoren en de waarde van de deelobjecten te verstrekken. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de juiste bedragen van verschillen in KOUDV- en liggingsfactoren zijn vastgesteld, of over de totstandkoming van de prijs per eenheid van de grond, of over het vaststellen van de juiste bedragen van samenstellende onderdelen van het object, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. [1] Verder stelt de rechtbank vast dat de heffingsambtenaar de indexeringscijfers tijdens de hoorzitting voldoende inzichtelijk heeft gemaakt door met een voorbeeld in het systeem te laten zien dat de indexeringscijfers door permanente marktanalyse tot stand komen. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de belanghebbende – die procedeert met een professionele gemachtigde - uit de in het taxatieverslag opgenomen verkoopprijzen en vastgestelde WOZ-waardes van de referentiepanden het indexeringspercentage had kunnen afleiden. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar ter zitting duidelijk onderbouwd, dat het onmogelijk is om alle verkopen die ten grondslag liggen aan het indexeringscijfer te verstrekken.
8. Het bepaalde in artikel 6:17 van de Awb leidt niet tot een ander oordeel. Die bepaling leidt er slechts toe dat, als een partij zich in een procedure laat vertegenwoordigen, de correspondentie inzake de processtukken aan de gemachtigde moet worden toegezonden. Artikel 6:17 Awb regelt derhalve niet welke stukken moeten worden toegezonden. [2]
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts rechter, in aanwezigheid van P. Stegeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 19 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:886.
2.Gerechtshof Den Haag, 18 oktober 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2365.