ECLI:NL:RBDHA:2024:2072
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard na afwijzing uitstelverzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning op 1 januari 2021, die was vastgesteld op € 370.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 355.000. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de belanghebbende afwezig vanwege ziekte, en zijn verzoek om uitstel werd door de rechtbank afgewezen.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde, onder andere door gebruik te maken van een waardematrix. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht bepaalde vergelijkingsobjecten buiten beschouwing had gelaten en dat de argumenten van de belanghebbende over het voorzieningenniveau van de woning niet konden worden gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar had voldaan aan zijn informatieplicht en dat er geen schending was van de relevante wetgeving.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.