ECLI:NL:RBDHA:2024:20717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.22634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake gewijzigde identiteitsgegevens van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, dat op 30 april 2024 was genomen, waarin het bezwaar van de eiser tegen de kennisgeving van gewijzigde identiteitsgegevens kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft op 29 mei 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 9 september 2024 heeft de minister het eerdere besluit vervangen en opnieuw het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht buiten zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft ambtshalve de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep, aangezien de minister op 17 oktober 2024 heeft meegedeeld dat eiser per 1 oktober 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser gevraagd naar de verblijfplaats van eiser en het contact dat zij met hem heeft gehad. De gemachtigde heeft op 31 oktober 2024 geantwoord dat zij niet weet waar eiser momenteel verblijft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat, volgens vaste rechtspraak, als een vreemdeling die bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder de autoriteiten te informeren, ervan wordt uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming. Aangezien er geen bewijs is van contact tussen eiser en zijn gemachtigde, concludeert de rechtbank dat er geen procesbelang meer is. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22634

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J.M. Bell),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 30 april 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft op 29 mei 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit.
Met het besluit van 9 september 2024 heeft verweerder het eerder genomen besluit van 30 april 2024 vervangen en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Het ingediende beroep heeft van rechtswege ook betrekking op het besluit van 9 september 2024 (hierna: het bestreden besluit). [1]
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht buiten zitting uitspraak.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat verweerder bij brief van 17 oktober 2024 heeft meegedeeld dat eiser per 1 oktober 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Daarnaast is niet gebleken dat hij zich inmiddels weer heeft gemeld bij de IND, COA, AVIM of DT&V. Verweerder heeft daarbij een schermafbeelding overgelegd uit zijn interne systeem.
2. Naar aanleiding van dit bericht heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser op 18 oktober 2024 gevraagd of zij weet waar eiser verblijft, wanneer zij voor het laatst contact heeft gehad met eiser en op welke wijze dit is gebeurd. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 31 oktober 2024 meegedeeld dat zij niet weet waar eiser momenteel verblijft.
3. Uit vaste rechtspraak volgt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd, met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, ervan wordt uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland.
Echter, zolang een vreemdeling contact heeft met zijn gemachtigde over de procedure mag ervan worden uitgegaan dat die vreemdeling belang heeft bij zijn procedure om een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen. Meer concreet heeft een vreemdeling belang bij zijn beroep als uit recente informatie van zijn gemachtigde van na de MOB-melding blijkt dat er nog contact wordt onderhouden met de vreemdeling over de procedure. Als de gemachtigde van een vreemdeling binnen een daartoe gestelde redelijke termijn de door de bestuursrechter voor de beoordeling van het procesbelang gevraagde informatie niet verstrekt, mag de bestuursrechter ervan uitgaan dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij een uitspraak op het beroep. [2]
4. De rechtbank stelt vast dat zij de gemachtigde van eiser heeft gevraagd of zij weet waar eiser verblijft, wanneer zij voor het laatst contact heeft gehad met eiser en op welke wijze dit contact heeft plaatsgevonden. De gemachtigde van eiser heeft alleen kenbaar gemaakt dat zij niet weet waar eiser verblijft. Gelet op deze stand van zaken gaat de rechtbank er vanuit dat er geen sprake is van contact tussen eiser en zijn gemachtigde. Er is dan ook geen sprake van procesbelang.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 9 december 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van P. Lukanika, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.