In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 29 januari 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij de referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, waarop partijen hebben ingestemd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister is verplicht om binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag te beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat deze termijn is verstreken en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld.
Het beroep is gegrond verklaard. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het 'first in first out'-principe is vastgesteld voor het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De minister moet vóór 29 september 2025 een beslissing op de aanvraag van eisers bekendmaken. Tevens wordt de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de relevante datum. De minister wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50.