ECLI:NL:RBDHA:2024:20658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
09/341156-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke brandstichting met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen in Antwerpen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke brandstichting in Antwerpen, België. De feiten vonden plaats op 12 en 25 december 2023, waarbij de verdachte betrokken was bij het veroorzaken van explosies en branden bij twee restaurants. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brandstichtingen ernstige gevolgen hadden, waaronder levensgevaar voor bewoners van een bovenwoning die moesten springen om te ontsnappen aan de vlammen. De rechtbank heeft sterke aanwijzingen dat deze brandstichtingen plaatsvonden in de context van georganiseerde criminaliteit. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 16 maanden en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De verdachte is licht verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, en de rechtbank heeft de noodzaak van behandeling en begeleiding benadrukt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/341156-23, 09/294545-22 (tul)
Datum uitspraak: 12 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres 1] , [postcode] ’ [woonplaats] ,
nu preventief gedetineerd te Forensisch Centrum [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 21 maart 2024, 6 juni 2024 en 31 oktober 2024 (pro forma) en 29 augustus 2024 en 28 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. L.T. Bregman en de advocaat van de verdachte is mr. R.G. Jagesar. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 juni 2024 - ten laste gelegd dat:
Feit 1: hij zich op 25 december 2023 in Antwerpen (België) schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk brand stichten op de begane grond van perceel [adres 2] , waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
Feit 2: hij zich op 12 december 2023 in Antwerpen (België) schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk brand stichten in het restaurant en/of het gebouw op de [adres 3] , waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 25 december 2023 omstreeks 03:00 uur ontving de Belgische politie een melding over een brand in restaurant "De Nachtegaal" in Antwerpen (België). Er werd gemeld dat er een luide knal was gehoord. Toen de Belgische politie om 03:14 uur ter plaatse kwam, zagen de verbalisanten dat het restaurant in brand stond. De benedenverdieping van het restaurant was volledig uitgebrand. De brandweer meldde dat er een explosie aan de voordeur was geweest. Door de brand waren [naam 1] en [naam 2] , de bewoners van het pand, genoodzaakt om vanaf de eerste etage naar beneden te springen. Verder raakte een brandweerman lichtgewond. Kort daarna controleerde de Belgische politie in de directe omgeving van het restaurant een auto met een Nederlands kenteken. In dit voertuig nam de Belgische politie een benzinegeur waar en trof men een flesje met mogelijk benzine aan. De verdachte zat als bijrijder in deze auto. Om 03:47 uur werd de verdachte nabij de grens tussen België en Nederland aangehouden.
Op 12 december 2023 nam [naam 3] contact op met de Belgische politie over een ontploffing bij zijn restaurant "Woods" in Antwerpen (België). Uit de door de Belgische politie bekeken camerabeelden bleek dat op 12 december 2023 rond 01:29 uur een man bij de voordeur van het restaurant een fles tot ontbranding bracht, wat leidde tot een ontploffing. De Belgische politie stelde ter plaatse vast dat de voordeur van het pand volledig was vernield. Daarnaast zijn er meerdere ramen gesneuveld.
Op basis van het opsporingsonderzoek constateerde de Belgische politie dat het aannemelijk leek dat de brandstichtingen op 12 en 25 december 2023 door één en dezelfde persoon waren veroorzaakt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Op specifieke standpunten zal - voor zover relevant - hierna worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het tenlastegelegde te duchten levensgevaar onder feit 1. De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van dit onderdeel wordt vrijgesproken.
Op de specifieke standpunten wordt - voor zover relevant - hierna nader ingegaan.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzittingen van
21 maart 2024 en 29 augustus 2024;
Een geschrift, te weten een proces-verbaal pro justitia met nummer AN.48.LB.141465/2023 van 25 december 2023, opgemaakt door de politie te Antwerpen (doorgenummerde dossierpagina’s 20-28);
Een geschrift, te weten een proces-verbaal van verhoor met nummer AN.48.LB.141465/2023 van 25 december 2023, opgemaakt door de politie te Antwerpen (doorgenummerde dossierpagina’s 29-30);
Een geschrift, te weten een proces-verbaal pro justitia met nummer AN.48.LB.141465/2023, opgemaakt op 2 januari 2024 door de federale gerechtelijke politie Antwerpen (doorgenummerde dossierpagina’s 178-187).
Feit 2
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzittingen van
21 maart 2024 en 29 augustus 2024;
Een geschrift, te weten een proces-verbaal pro justitia met nummer AN.48.LB.136840/2023 van 12 december 2023, opgemaakt door de politie te Antwerpen (doorgenummerde dossierpagina’s 312-318);
Een geschrift, te weten een proces-verbaal van verhoor met nummer AN.48.LB.136840/2023 van 12 december 2023, opgemaakt door de politie te Antwerpen (doorgenummerde dossierpagina’s 319-320).
3.5
Bewijsoverweging – feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 25 december 2023 bij de voordeur van perceel [adres 2] in Antwerpen (België) een stuk vuurwerk (Cobra) aan een flesje met brandbare vloeistof heeft gekoppeld. Vervolgens heeft de verdachte dit flesje tot ontploffing en ontbranding gebracht. Uit onderzoek van de Antwerpse federale gerechtelijke politie is gebleken dat het pand hierdoor heel zwaar was beschadigd. Door de ontploffing zijn verschillende ramen en deuren van het pand weggeblazen.
De vraag die de rechtbank naar aanleiding van het gevoerde verweer moet beantwoorden is of door de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang of het uit de gedraging voortvloeiende levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel op het moment van het verrichten van die gedraging naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
Het verweer van de verdachte komt erop neer dat de explosie is veroorzaakt bij een bedrijfspand, te weten een restaurant en dat het daardoor voor hem niet voorzienbaar was noch hoefde te zijn dat zich daar midden in de nacht personen bevonden of zouden kunnen bevinden.
De rechtbank verwerpt dat verweer en oordeelt dat door de brand sprake is geweest van te duchten levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Daartoe overweegt zij dat uit het dossier volgt dat voor het restaurant een auto geparkeerd stond, hetgeen de verdachte moet hebben gezien. Hij heeft blijkens het dossier ook iets op die auto gelegd. Uit de aanwezigheid van de auto kan naar het oordeel van de rechtbank de aanwezigheid van een of meerdere personen, bijvoorbeeld personeel, in het pand afgeleid worden. Daarbij komt dat boven de voordeur van het restaurant, en daarmee van buitenaf duidelijk zichtbaar, een balkon met plantenbakken aanwezig was. Ook dat is een aanwijzing dat zich boven het restaurant een woning kon bevinden. Op basis van deze omstandigheden was het niet ondenkbaar dat er ten tijde van het veroorzaken van de ontploffing iemand in het pand was; hetzij een personeelslid, hetzij bewoners die - gezien het tijdstip van de explosie - thuis en aan het slapen waren. Dat de explosie en de daardoor ontstane brand voor in het pand aanwezige personen levensgevaarlijk kon zijn, is naar het oordeel van de rechtbank evident. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk voorgedaan. De bewoners lagen op het moment van de brand op de eerste verdieping te slapen. Dat het ontstane gevaar groot was, blijkt onder meer uit het feit dat de bewoners het pand door de rookontwikkeling niet via de voordeur konden verlaten, maar dat zij vanaf de eerste verdieping naar beneden hebben moeten springen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het stichten van een brand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. hij op 25 december 2023 te Antwerpen (België), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk brand heeft gesticht op de
beganegrond van perceel [adres 2] door een stuk vuurwerk (Cobra)
, datwas gekoppeld aan een flesje met een brandbare vloeistof (vermoedelijk benzine)
,tot ontploffing en ontbranding
te brengen, waarna er een brand is ontstaan op de begane grond van voornoemd perceel
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning op de
eersteverdieping
van voornoemd perceel, en
- levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van de woning op de
eersteverdieping van voornoemd perceel te duchten was;
2. hij op 12 december 2023 te Antwerpen (België), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk brand heeft gesticht op de
beganegrond van perceel [adres 3] door een stuk vuurwerk (Cobra)
, datwas gekoppeld aan een flesje met
een brandbare vloeistof (vermoedelijk benzine)
,tot ontploffing en ontbranding
te brengen, waarna er een brand is ontstaan op de begane grond van voornoemd perceel
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het restaurant en het gebouw op voornoemd perceel te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte - gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Daarbij heeft de officier van justitie twee aanvullende bijzondere voorwaarden gevorderd, te weten: (i) het verblijf van de verdachte bij een woonvoorziening ter overbrugging van de periode tussen detentie en de klinische opname bij de Catamaran en (ii) elektronisch toezicht. Tenslotte heeft de officier van justitie dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie. Het opleggen van een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest is passend, met daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel en de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Hierdoor kan de verdachte snel starten met de noodzakelijke behandeling. De verdachte kan ter overbrugging van de periode tot de klinische opname bij de Catamaran kan starten bij zijn ouders verblijven met een intensievere vorm van jeugdreclassering, aldus de raadsvrouw.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenIn de nachten van 12 en 25 december 2023 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk stichten van een tweetal branden in Antwerpen. De verdachte is telkens samen met de medeverdachte met de auto naar Antwerpen gereden. Bij de ingang van twee restaurants heeft de verdachte door middel van het gebruik van zwaar vuurwerk een explosie veroorzaakt en brand gesticht. Door deze brandstichtingen is veel schade ontstaan aan de restaurants. Voor een van deze restaurants geldt dat dit geheel is vernield door de uitslaande brand. Bovendien hebben de bewoners van de eerste etage van dit restaurant naar beneden moeten springen om hun leven te redden. Brandstichting is zeer gevaarlijk en heeft ingrijpende gevolgen. Het is algemeen bekend dat vuur zich gemakkelijk en razendsnel kan verspreiden. Het had daarom veel ernstiger kunnen aflopen. Dit soort strafbare feiten veroorzaakt grote onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Daar komt nog bij dat er sterke aanwijzingen zijn dat deze brandstichtingen zich hebben afgespeeld in de sfeer van de georganiseerde criminaliteit en ondermijning. Dergelijke feiten doen zich steeds vaker voor op verschillende plaatsen in Nederland en België. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dit soort aanslagen wordt gepleegd door veelal jonge uitvoerders, zoals ook hier het geval is geweest. De opdrachtgevers blijven over het algemeen buiten beeld. De verdachte heeft in zijn verklaringen een ontluisterend beeld geschetst van hoe hij is afgegleden in een circuit van gebruik en handel in verdovende middelen en hoe hij, naar het zich laat aanzien met een zeker gemak, tot twee keer toe met een ander, door middel van het veroorzaken van een explosie twee restaurants in Antwerpen zwaar heeft beschadigd. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zwaar aan. Het had hem minst genomen na de eerste keer, op 12 december 2023, duidelijk moeten zijn waar hij mee bezig was en dat een dergelijke explosie zeer ernstige gevolgen kan hebben. Toch heeft hij op 25 december 2023 opnieuw een explosie bij een restaurant veroorzaakt als gevolg waarvan dit volledig is uitgebrand. De gevolgen van deze explosie en de daaropvolgende brand hadden nog veel ernstiger kunnen zijn. Vanwege de ernst van de feiten en vanuit het oogpunt van generale preventie is een stevige sanctie noodzakelijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 oktober 2024. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten liep de verdachte in een proeftijd. Hij was door de rechtbank Den Haag op 19 oktober 2023 veroordeeld voor een ernstig strafbaar feit, onder meer tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 100 dagen. Ondanks deze voorwaardelijke straf heeft de verdachte zich binnen twee maanden na de veroordeling opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze eerdere voorwaardelijke veroordeling hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om vrijwel direct opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 8 augustus 2024, opgesteld door een psycholoog en een psychiater (hierna te noemen: de deskundigen) naar aanleiding van een klinisch multidisciplinair onderzoek. Daaruit volgt - kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat de verdachte een gemiddeld intelligente jongen is, bij wie sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis (licht in ernst). Daarbij is er sprake van een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor-gerelateerde stoornis en is er sprake van cannabisafhankelijkheid (thans in vroege remissie). Daarnaast spelen er ouder-kindrelatieproblemen, vanwege een gebrek aan toezicht en ondersteuning in de thuissituatie. Ten slotte wordt de persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd, waarbij er, met name op gedragsniveau, een antisociale ontwikkeling wordt gezien. De vastgestelde problematiek was aanwezig ten tijde van bewezenverklaarde. Daarom adviseren de deskundigen om de verdachte het bewezenverklaarde in licht verminderde mate toe te rekenen. Hoewel er meerdere keuzemomenten zijn geweest en er sprake was van een reëel motief, ligt de basis van de betrokkenheid van de verdachte in het criminele circuit in zijn problematiek. Het recidiverisico wordt zonder behandeling hoog ingeschat. De deskundigen adviseren om aan de verdachte een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) op te leggen. De begeleiding moet vanuit een forensische aanpak worden vormgegeven, aangezien forensische scherpte noodzakelijk wordt geacht, ter voorkoming van recidive. In een eerder stadium is de verdachte immers gerecidiveerd onder toeziend oog van de jeugdreclassering. Door middel van intensieve, langdurige behandeling kan de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte worden bijgestuurd.
De rechtbank volgt de conclusies en overwegingen van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid. De verdachte zal daarom licht verminderd
toerekeningsvatbaar worden verklaard. De rechtbank houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter terechtzitting is gegeven. Daaruit volgt - kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat de verdachte op zeer korte termijn voor de tweede keer in aanraking is gekomen met justitie op verdenking van het plegen van ernstige strafbare feiten. Ondanks de bemoeienis van de jeugdreclassering in het kader van de lopende proeftijd, de behandeling bij de Waag en het toezicht door de ouders, wordt de verdachte opnieuw verdacht van strafbare feiten. Het is de ouders en de begeleiders daarbij niet opgevallen dat de verdachte - in feite onder hun ogen - zo aan het afglijden was en bezig was met het plegen van ernstige strafbare feiten. Hierdoor wordt het algemeen recidiverisico hoog ingeschat. Er zijn ernstige zorgen over de gezinssituatie van de verdachte. Gezien wordt dat het gezin goed wil functioneren en het beste met elkaar voorheeft, maar dat de mogelijkheden, vaardigheden en capaciteiten die daarvoor nodig zijn ontbreken. Daarnaast zijn er ernstige zorgen over de vrijetijdsbesteding en relaties van de verdachte. De verdachte heeft bij de Raad aangegeven zich in een netwerk te bevinden met vrienden die actief zijn in de criminaliteit. Uit het Pro Justitia-rapport volgt de noodzaak tot begeleiding en behandeling van de verdachte. Gelet daarop heeft de Raad verschillende juridische kaders overwogen. De Raad heeft uiteindelijk een tweeledig advies gegeven, waarbij de keuze tussen de geadviseerde alternatieven afhangt van de beschikbaarheid van een klinische opname bij de Catamaran of een andere soortgelijke klinische instelling. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is namelijk alleen uitvoerbaar als deze vanuit een klinische setting begint. Als een klinische opname tot de mogelijkheden behoort, is de Raad van mening dat de verdachte door middel van een voorwaardelijke PIJ-maatregel de kans moet krijgen om te laten zien dat hij zich aan de behandeling en gestelde voorwaarden kan houden. Indien een verblijf in een klinische instelling niet mogelijk is, is de Raad van mening dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet passend is en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is aangewezen. Een voorwaardelijke maatregel kan niet worden tenuitvoergelegd als de verdachte bij zijn ouders woont. In de thuissituatie is de kans op recidive te groot. Buiten een klinische opname, is de noodzakelijke behandeling alleen in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gegarandeerd.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van onvoorwaardelijke jeugddetentie. Alles overziend acht de rechtbank jeugddetentie voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht (354 dagen), passend en geboden.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om, zoals gevorderd door de officier van justitie, aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen.
Voorts is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Er is bij de verdachte sprake van complexe problematiek, waarvoor hij langdurige behandeling nodig heeft. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat de verdachte gebaat is bij intensieve behandeling en begeleiding in een kader met strikte voorwaarden. Het eerder opgelegde kader, te weten begeleiding door de jeugdreclassering en ambulante behandeling bij een voorwaardelijke jeugddetentie, is niet afdoende gebleken. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. De voorwaardelijke PIJ-maatregel fungeert als een dwingend kader voor de bijzondere voorwaarden die de rechtbank zal opleggen. De voorwaardelijke PIJ-maatregel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op het feit dat de verdachte ondanks de bemoeienis van diverse hulpverleners binnen korte tijd is gerecidiveerd, is immers sprake van een hoge kans op recidive.
Aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaar. De verdachte zal zich gedurende die proeftijd aan bijzondere voorwaarden moeten houden, zoals hierna genoemd in de beslissing. Dit strakke kader is noodzakelijk om het hoge recidiverisico te beperken en hiermee krijgt de verdachte de kans om zich in te zetten voor de voor hem noodzakelijk geachte begeleiding en behandeling.
De rechtbank overweegt dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat in het geval van tenuitvoerlegging verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen, gezien het gevaarzettende karakter van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de complexe problematiek van de verdachte, alsmede het feit dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat en het noodzakelijk geachte behandelingstraject nog niet is gestart, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 4] , wettelijk vertegenwoordigd door mr. M. Souidi, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk moet worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair is verzocht om de vordering af te wijzen, nu de vordering niet is onderbouwd met objectieve stukken. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering te matigen tot € 1.000,-, gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending met zich dat de gevolgen van het feit, te weten brandstichting bij het bedrijf en de woning van de benadeelde partij, mede gelet op de omstandigheden waaronder dit is begaan, zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank maakt gebruik van haar bevoegdheid om de omvang van de schade naar billijkheid vast te stellen. Mede gezien de bedragen aan smartengeld die in vergelijkbare zaken worden toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade vaststellen op € 3.000,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 december 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte ambtshalve de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 december 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[naam 4] .
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 19 oktober 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte onder andere veroordeeld ter zake van (de eendaadse samenloop van) medeplegen van poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, voor zover van belang tot een jeugddetentie van 168 dagen, waarvan een gedeelte van 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 3 november 2023.
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09/294545-22 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 19 oktober 2023 voorwaardelijk opgelegde straf van 100 dagen jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierboven bewezenverklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van deze strafbare feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Daar staat tegenover dat aan de verdachte in de hoofdzaak een langdurige jeugddetentie wordt opgelegd. Bovendien is het nodig dat de verdachte daarna zo snel mogelijk met de geadviseerde behandeling kan starten. Om die redenen vindt de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun. De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
16 (ZESTIEN) MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op:
de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegdals de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 (TWEE) jarenis, houdt aan de volgende
voorwaarden:
1. dat hij zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich meldt bij Jeugdbescherming West te ’s-Gravenhage, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
3. dat hij zich zal laten opnemen en zal verblijven in een
woonvoorziening ter overbrugging van de periode na einde detentie tot de klinische opname bij de Catamaran (of een soortgelijke klinische zorginstelling), zoals bijvoorbeeld bij Novaa in Den Haag. Gedurende deze overbruggingsperiode dient hij zich te houden aan alle regels van de woonvoorziening. De veroordeelde zal zich daarbij onder elektronisch toezicht stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde en ter controle. De jeugdreclassering zal daarbij, al dan niet in overleg met de woonvoorziening, de exacte afspraken rondom (tijden van) het elektronisch toezicht mogen vaststellen;
4. dat hij zich zal laten opnemen bij en onder behandeling zal stellen van
de Catamaran of een soortgelijke klinische instelling,en na het einde van de klinische behandeling in die kliniek meewerkt aan een ambulant behandeltraject. De klinische en de daaropvolgende ambulante behandeling bij de Catamaran of een andere klinische instelling zijn gericht op de zorgen zoals opgenomen in het Pro Justitia-rapport en in het advies van de Raad, en kunnen onder meer inhouden het volgen van individuele, systeemgerichte en traumatherapie. De veroordeelde dient zich te houden aan alle regels van de klinische instelling en van de ambulante zorgverleners;
5. dat hij zal meewerken aan een coaching traject vanuit E25;
6. dat hij zal meewerken aan het vinden en/of volgen van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van werk en onderwijs, dan wel een andere door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding;
7. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect en ook niet via sociale media - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers:
  • [naam 4] , geboren op [geboortedag 2] 1987;
  • [naam 2] , geboren op [geboortedag 4] 1997;
  • [naam 3] , geboren op [geboortedag 3] 1983;
en met de medeverdachte:
- [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 5] 1993;
8. dat hij, indien hij vanuit de woonvoorziening en/of de klinische instelling met verlof naar zijn ouders toe mag, hij gedurende die verloven alleen met zijn ouders of een door de jeugdreclassering goedgekeurde volwassene naar buiten mag, voor zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west te Den Haag, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het - op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
de vordering van de benadeelde partij [naam 4] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 3.000,-, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 december 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 4] ;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 december 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering tenuitvoerlegging
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 19 oktober 2023 van de rechtbank Den Haag, gewezen onder parketnummer 09/294545-22, aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.E. Schotte, kinderrechter,
en mr. H.C.L. Vreugdenhil, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2024.
Mr. H.C.L. Vreugdenhil is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 25 december 2023 te Antwerpen (België), tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand
heeft gesticht op de begande grond van perceel [adres 2] door
een stuk vuurwerk (Cobra) welke was gekoppeld aan een flesje met een
brandbare vloeistof (vermoedelijk benzine) tot ontploffing en/of
ontbranding heeft gebracht, waarna er een brand is ontstaan op de
begane grond van voornoemd perceel
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning op de 1e verdieping
van voornoemd perceel, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander,
te weten de bewoner(s) van de woning op de 1e verdieping van
voornoemd perceel
te duchten was;
2. hij op of omstreeks 12 december 2023 te Antwerpen (België), tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand
heeft gesticht op de begande grond van perceel [adres 3]
door een stuk vuurwerk (Cobra) welke was gekoppeld aan een flesje met
een brandbare vloeistof (vermoedelijk benzine) tot ontploffing en/of
ontbranding heeft gebracht, waarna er een brand is ontstaan op de
begane grond van voornoemd perceel
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het restaurant en/of het
gebouw op voornoemd perceel
te duchten was.