ECLI:NL:RBDHA:2024:20646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
24/9051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende wijziging bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarin hem werd medegedeeld dat zijn bijstandsuitkering per 4 april 2024 zou worden gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande zonder korting. Verzoeker heeft op 2 december 2024 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op zitting is behandeld. De gemachtigde van verweerder was afwezig, maar verzoeker was aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft eerst beoordeeld of verzoeker vrijgesteld kon worden van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Aangezien verzoeker een bijstandsuitkering ontvangt en er maandelijks bedragen worden ingehouden voor vakantiegeld en schuldaflossing, is aangenomen dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen. Dit verzoek is toegewezen.

Vervolgens is de inhoudelijke behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening aan de orde gekomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep tegen hetzelfde besluit aanhangig is. Verweerder heeft gesteld dat er geen bezwaar is gemaakt tegen het bestreden besluit van 1 mei 2024. Verzoeker heeft weliswaar een document overgelegd dat als bezwaarschrift kan worden aangemerkt, maar verweerder heeft dit niet ontvangen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen bezwaar is gemaakt en verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9051

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A. Salman-Göleli).

Inleiding

In het besluit van 1 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat de bijstandsuitkering die hij ontvangt vanaf 4 april 2024 wordt gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande (zonder korting).
Verzoeker heeft ten aanzien van het bestreden besluit een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft verzoeker deelgenomen. Gemachtigde van verweerder was met bericht van verhindering afwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Uit de stukken blijkt dat verzoeker een bijstandsuitkering ontvangt en dat daarop maandelijks een reservering vakantiegeld en een bedrag ter aflossing op een schuld in mindering wordt gebracht. Daarmee is aannemelijk dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Verzoeker wordt ten aanzien van dit verzoek om voorlopige voorziening vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Vervolgens wordt beoordeeld of het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk kan worden behandeld.
2.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk als er ook een bezwaar (of beroep) tegen dat zelfde besluit aanhangig is.
2.2
Het verzoek om voorlopige voorziening is gericht tegen het bestreden besluit van 1 mei 2024. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt. Verzoeker heeft bij zijn verzoek om voorlopige voorziening een document gevoegd dat is gedateerd op 13 mei 2023 (lees: 2024), gericht aan verweerder en waarbij vermeld is dat bewaar wordt gemaakt tegen de hoogte van de uitkering per 4 april 2024. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dit bezwaarschrift niet te hebben ontvangen voordat het verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend en dat ook niet een ander document is ontvangen dat als bezwaarschrift tegen het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Verzoeker heeft ter zitting weliswaar gesteld dat hij wel bezwaar heeft gemaakt, maar hij heeft dat niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft ter zitting een e-mail laten zien die hij aan verweerder verstuurd heeft in oktober 2024, maar daaruit blijkt niet van een bezwaar tegen het bestreden besluit. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er geen bezwaar is gemaakt tegen het bestreden besluit.
3. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk, omdat niet gebleken is dat een bezwaar tegen het bestreden besluit aanhangig is. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.