ECLI:NL:RBDHA:2024:20606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
C/09/666343 / HA ZA 24-422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebrekkige dakterrasconstructie en schadevergoeding

In deze civiele zaak heeft eiser, een particulier, PREMIUM HUIS LAB B.V. (PHL) aangeklaagd wegens gebreken aan een dakterras dat door PHL is gebouwd. Eiser vorderde vervangende schadevergoeding na het constateren van schade aan het dakterras, dat volgens een deskundigenrapport ondeugdelijk was uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat PHL tekort is geschoten in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst, omdat de gebruikte materialen en de constructie niet voldeden aan de overeengekomen eisen. Eiser had PHL in gebreke gesteld en vorderde herstelkosten van € 51.541,-, maar na correctie voor te behouden onderdelen en verrekening met een onbetaald deel van de aanneemsom, werd de schadevergoeding vastgesteld op € 42.231,-. De rechtbank heeft PHL ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en deskundigenkosten, en de proceskosten zijn aan eiser toegewezen. De rechtbank oordeelde dat PHL in verzuim was en dat eiser tijdig had geklaagd over de gebreken. De vordering tot vergoeding van toekomstige schade werd afgewezen, omdat deze niet aannemelijk was gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/666343 / HA ZA 24-422
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. N. Overeem, te Den Haag,
tegen
PREMIUM HUIS LAB B.V.,
te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.V.M. van den Hoven, te Breda.
Partijen zullen hierna [eiser] en PHL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 mei 2024, met producties 1 tot en met 27;
  • de conclusie van antwoord, met productie 1;
  • het tussenvonnis van 18 september 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging producties alsmede akte houdende vermeerdering van eis van [eiser] , met producties 28 tot en met 37;
  • de akte overlegging producties van PHL, met producties 2 tot en met 4;
  • de akte (nadere) wijziging/vermeerdering van eis van [eiser] , ontvangen door de rechtbank op 23 oktober 2024.
1.2.
Op 24 oktober 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op of omstreeks 26 april 2018 een aannemingsovereenkomst gesloten met PHL. Op grond van deze overeenkomst heeft PHL voor [eiser] een dakterras gebouwd voor het appartement gelegen aan de [adres] in [plaatsnaam] . Het appartement werd (en wordt nog steeds) door [eiser] verhuurd aan een derde.
2.2.
PHL heeft [eiser] verschillende offertes gestuurd. De totale aanneemsom bedraagt op basis van de offertes € 43.083,-. Hiervan is € 41.773,- in rekening gebracht en betaald.
2.3.
Voorafgaand aan de werkzaamheden heeft [eiser] verschillende tekeningen en berekeningen van de architect [architect] aan PHL gestuurd.
2.4.
In december 2018 heeft PHL de werkzaamheden afgerond. Het werk is (stilzwijgend) aanvaard.
2.5.
In juli 2023 heeft de huurder van het appartement, na een storm, gemeld dat het hek was omgevallen.
2.6.
Op 21 augustus 2023 heeft [eiser] PHL in gebreke gesteld, en PHL gesommeerd de volgende punten binnen veertien dagen te herstellen: het vervangen van de verrotte balkenlaag, het vervangen van de composiet planken en het herstellen en vervangen van het hekwerk.
2.7.
Op 6 februari 2024 heeft PHL een e-mail aan [eiser] gestuurd. In deze e-mail schrijft PHL dat de garantie twee jaar bedraagt en dat volgens de constructietekening vurenhouten balken moesten worden gelegd, terwijl er volgens haar geïmpregneerde balken zijn gebruikt. Daarnaast schrijft PHL dat de prijs in de offerte was gebaseerd op de geïmpregneerde balken en dat de schutting door storm zou zijn omgevallen. Tot slot staat in deze e-mail dat de planken volgens PHL op de juiste wijze zouden zijn gelegd en op afschot liggen.
2.8.
Op 6 maart 2024 heeft een deskundige van Bouw Techno Keuring Nederland (hierna: BTKN) het dakterras bezichtigd. [eiser] was daarbij aanwezig, evenals een medewerker van PHL. BTKN heeft de bevindingen vastgelegd in een rapportage van
12 maart 2024.
2.9.
In het rapport van BTKN staat onder meer:
“[…]
De staanders van de hekwerken zijn, i.v.m. een latere aanpassing ten aanzien van de hoogte van de balusters, geplaatst op uitsparingen welke in de onbehandelde vurenhouten onderconstructie zijn aangebracht. Dit is een zeer kwetsbare uitvoering, welke niet overeenkomt met de bouwtekening. Tevens is de voetplaat van de staanders onvoldoende breed voor de benodigde stabiliteit op deze locatie en zijn bevestigingsmiddelen gebruikt welke sterk gecorrodeerd zijn;
Het onbehandelde vurenhout is sterk aangetast door vocht en vertoont onder de vlonderdelen ook schimmelvorming. Dit materiaal is ongeschikt voor de toepassing als onderconstructie voor een dakterras.[…]
De toegepaste composiet vlonderdelen zijn van onvoldoende kwaliteit. De delen zijn onvoldoende stijf en zijn niet volgens door voorschriften verwerkt omdat bij de aanleg de bijbehorende onderbalken niet zijn gebruikt.[…]
Door het vochtige klimaat wordt de onbehandelde vurenhouten onderconstructie van het dakterras snel aangetast en staat deze mogelijk incidenteel zelfs in het water;[…]
Conclusie
De werkzaamheden zijn niet conform de overeengekomen opdracht uitgevoerd c.q. niet volgens de bouwtekening uitgevoerd. Er zijn ongeschikte materialen gebruikt en enkele materialen zijn niet volgens voorschrift verwerkt.
Als basis is een onnodig zware, onbehandelde vurenhouten onderconstructie gemaakt met een zeer gebrekkige samenhang/stijfheid. Bovendien is deze niet goed afgesteund op onderliggende dragende wanden. De hekwerken hebben een te kleine voetplaat en onderconstructie (niet volgens bouwtekening) en zijn op een instabiele, kwetsbare, uitgespaarde onderconstructie geplaatst met slechte bevestigingsmiddelen. Vlonderdelen zijn van onvoldoende kwaliteit en op slechte wijze met slechte bevestigingsmiddelen vastgezet.
Van het totale dakterras kunnen alleen het dakluik (na enkele aanpassingen) en de trap naar het dakterras gehandhaafd worden. De totale onderconstructie en de afwerking met vlonderdelen, hekwerken etc. dient te worden vervangen. Tevens dienen de nog niet vervangen elektrotechnische voorzieningen beoordeeld te worden.[…]
De waarde van de te behouden onderdelen als onderdeel van de bouwkosten worden door ons ingeschat op € 8.000,-.[…]
Vanwege het risico op letsel aan omwonende/passanten of (extra) schade aan omliggende bebouwing door diverse losse/beschadigde materialen op het dak wordt aanbevolen om het herstel van het dakterras op korte termijn uit te voeren.
2.10.
[eiser] heeft het rapport op 13 maart 2024 per e-mail aan PHL gezonden. Een reactie hierop is uitgebleven. [eiser] is op 7 mei 2024 tot dagvaarden overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na (nadere) eisvermeerdering – dat de rechtbank PHL, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
I. tot vergoeding van de kosten van herstel van het dakterras, begroot op € 51.541,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
II. tot vergoeding van alle mogelijke toekomstige schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. tot betaling van € 1.290,41 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. tot betaling van € 1.082,95 aan deskundigenkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van de factuur tot aan de dag van volledige betaling;
V. in de proceskosten, inclusief nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
De rechtbank heeft [eiser] aldus begrepen dat hij aan deze vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag legt. Het geleverde werk is gebrekkig en dat levert een tekortkoming op van de aannemingsovereenkomst. [eiser] heeft uit de mededelingen van PHL opgemaakt dat deugdelijk herstelwerk zal uitblijven. [eiser] heeft PHL ruimschoots in de gelegenheid gesteld om de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen. [eiser] moet het dakterras laten herstellen door een derde partij en vordert van PHL vervangende schadevergoeding.
3.3.
PHL voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. PHL stelt zich namelijk op het standpunt dat [eiser] te laat heeft geklaagd. Een deugdelijke onderbouwing en juiste grondslag van de vordering van [eiser] ontbreekt. PHL beroept zich tenslotte – mocht [eiser] (deels) in het gelijk worden gesteld – op verrekening met het onbetaalde deel van de aanneemsom, ter hoogte van € 1.310,-.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die ter beoordeling voorligt, is of [eiser] recht heeft op de door hem gevorderde vervangende schadevergoeding.
4.2.
Artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden. Artikel 6:87 lid 1 (BW) bepaalt dat voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, de verbintenis wordt omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, wanneer de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk mededeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert.
4.3.
De rechtbank zal ten eerste beoordelen of PHL in strijd heeft gehandeld met de aannemingsovereenkomst en of dit aan haar kan worden toegerekend. Volgens [eiser] blijkt dit uit het deskundigenrapport dat hij heeft ingebracht. Hierin concludeert BTKN dat van het totale dakterras alleen het dakluik (na enkele aanpassingen) en de trap naar het dakterras gehandhaafd kunnen worden. De totale onderconstructie en de afwerking met vlonderdelen en hekwerken moeten volgens BTKN vervangen worden.
4.4.
BTKN schrijft bovendien dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd conform de overeengekomen opdracht en de bouwtekeningen. BTKN concludeert dat ongeschikte materialen zijn gebruikt en dat enkele materialen niet volgens voorschrift zijn verwerkt. Als basis is volgens BTKN een onnodig zware, onbehandelde vurenhouten onderconstructie gemaakt met een zeer gebrekkige samenhang en stijfheid. Deze steunt niet goed op de onderliggende dragende wanden. Ook hebben de hekwerken een te kleine voetplaat en onderconstructie en zijn deze op een instabiele en kwetsbare onderconstructie geplaatst met slechte bevestigingsmiddelen. De vlonderdelen zijn van onvoldoende kwaliteit en deze zijn op een slechte wijze vastgezet, aldus BTKN.
4.5.
Eerst komt de rechtbank dus toe aan de vraag of het dakterras inderdaad gebrekkig is, zoals met een deskundigenrapport onderbouwd is gesteld door [eiser] . PHL heeft dit alles op haar beurt onvoldoende gemotiveerd betwist. PHL betwist weliswaar dat het dak moet worden vervangen, maar zij onderbouwt dit standpunt niet nader, terwijl dat wel op haar weg ligt. PHL had bijvoorbeeld een eigen deskundige kunnen inschakelen om de bevindingen van BTKN te betwisten, maar dit heeft zij niet gedaan. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de rapportage van BTKN. De rechtbank gaat tot slot voorbij aan de stelling van PHL dat de bouwtekeningen geen onderdeel uitmaken van de aannemingsovereenkomst. Dit ontslaat haar immers niet van haar verplichting een deugdelijk dakterras te bouwen.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat PHL is tekortgeschoten in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst en dat dit aan haar mag worden toegerekend. Zij had immers de opdracht om een deugdelijk dakterras te bouwen en dit heeft zij niet gedaan.
[eiser] heeft tijdig geklaagd
4.7.
De rechtbank bespreekt vervolgens het verweer van PHL, dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, omdat hij niet tijdig heeft geklaagd.
4.8.
In de eerste plaats stelt PHL zich op het standpunt dat [eiser] tijdens de bouw en bij oplevering op de hoogte was van de constructie en de materialen die PHL had gekozen en dat hij daar nooit over heeft geklaagd. PHL stelt zich daarnaast op het standpunt dat houtrot, roest en de aantasting van een dakterras als gevolg daarvan, langdurige processen zijn waarover [eiser] ook eerder had moeten klagen. In dat geval had PHL aanpassingen kunnen doen aan het werk om het vermeende rottingsproces te stoppen door de constructie te vervangen, waarbij het materiaal, zoals de planken, balken en hekwerk, de economische waarde zouden hebben behouden.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil wanneer [eiser] de eerste keer heeft geklaagd over de gebreken aan het dakterras. Dit was in juni 2023, na een melding van de huurder dat het hek was omgewaaid. Volgens [eiser] heeft hij op dat moment geconstateerd dat er gebreken waren. In lijn hiermee heeft de vrouw van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat toen het hek omviel als gevolg van de storm, zichtbaar was dat het hout waarin dat hek bevestigd was verrot was en dat de schroeven verroest waren.
4.10.
De rechtbank begrijpt dat PHL zich op het standpunt stelt dat de gebreken al eerder zichtbaar waren. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, volgt uit het enkele feit dat houtrot en roest langdurige processen zijn echter nog niet dat gebreken daarmee ook eerder voor [eiser] (of de huurder van het pand) zichtbaar waren. De conclusie in het deskundigenrapport ondersteunt bovendien het standpunt van [eiser] dat de schade pas na de storm zichtbaar is geworden.
4.11.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] voldoende gemotiveerd betwist dat de schade al eerder zichtbaar was. De rechtbank passeert het verweer dat [eiser] op die grond te laat heeft geklaagd.
4.12.
Voor zover PHL heeft willen betogen dat het klagen van [eiser] sowieso te laat was, omdat er tijdens de bouw en bij oplevering niets is gezegd over de gekozen constructie, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:758 is de aannemer ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever ten tijde van de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Welke gebreken dat zijn, zal onder meer afhangen van de deskundigheid terzake aan de zijde van de opdrachtgever. [1] [eiser] is een particulier opdrachtgever. Voor zover PHL heeft willen betogen dat [eiser] werd bijgestaan door een architect en dat deskundigheid van die architect aan [eiser] moet worden toegerekend, baat dat PHL niet. [eiser] heeft ter zitting namelijk toegelicht dat de architect niet betrokken is geweest bij bouw en oplevering. Dit is door PHL vervolgens onvoldoende weersproken.
4.13.
Als PHL overigens heeft bedoeld dat wetenschap van de door PHL gekozen – en volgens de deskundige ongeschikte – houtconstructie aansprakelijkheid in de weg zou staan, helpt dat PHL ook niet. In dat geval had het namelijk op de weg gelegen van de (deskundige) aannemer om [eiser] te waarschuwen voor de risico’s van die constructie. Dat heeft PHL niet gedaan. [eiser] heeft bovendien ook aangevoerd dat hij zelf tijdens de bouw wel vragen heeft gesteld over de constructie en vooral de afvoer van hemelwater op het platte dak, maar dat PHL – waarbij [eiser] ervan uitging dat PHL als ervaren aannemer deskundig was – hem keer op keer gerust heeft gesteld dat de gekozen constructie deugdelijk was. Ook dat heeft PHL niet weersproken. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat PHL onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat haar aansprakelijkheid voor de gestelde gebreken is uitgesloten, omdat het werk is opgeleverd en door [eiser] (stilzwijgend) is aanvaard.
[eiser] heeft recht op vervangende schadevergoeding
4.14.
Op grond van het hierboven genoemde artikel 6:87 BW, is voor een vordering tot vervangende schadevergoeding vereist dat PHL in verzuim is. Artikel 6:83 sub c BW bepaalt dat het verzuim intreedt, wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. [eiser] heeft in de dagvaarding onweersproken gesteld dat hij uit het e-mailbericht van PHL van 6 februari 2024 heeft afgeleid dat deugdelijk herstel zou uitblijven (zie par. 2.7 hierboven). Hiermee staat vast dat PHL vanaf 6 februari 2024 in verzuim is.
4.15.
[eiser] heeft zijn vordering tot vervangende schadevergoeding bij dagvaarding ingesteld. Hiermee is tevens voldaan aan het vereiste van een schriftelijke omzettingsverklaring waarin [eiser] zijn verbintenis omzet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Iedere schriftelijke mededeling volstaat immers en formele bewoordingen zijn niet vereist. [2]
4.16.
Gelet op het voorgaande is aan de vereisten van artikel 6:87 BW voldaan en heeft [eiser] in beginsel recht op vervangende schadevergoeding.
Omvang van de schade; kosten van herstel
4.17.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn vordering, in aanloop naar de mondelinge behandeling een factuur in het geding gebracht van PATBUD B.V. voor het vervangen van het dakterras. De hoogte van de offerte is € 51.541,-.
4.18.
PHL heeft een aantal verweren gevoerd ten aanzien van de omvang van de schade. Zo heeft PHL tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat een vervangend dakterras in rekening wordt gebracht dat bestaat uit betere materialen dan het dakterras dat PHL heeft gebouwd. PHL heeft naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre het vervangende dakterras een verbetering is ten opzichte van het oude dakterras. Dit verweer zal dus worden gepasseerd.
4.19.
Bovendien kan volgens PHL alles wat de aanneemsom overstijgt, niet in rekening worden gebracht. De rechtbank gaat ook hier niet in mee. [eiser] vordert in deze procedure een vervangend dakterras dat voldoet aan de eisen die hieraan gesteld mogen worden. Indien de kosten van dit vervangende dakterras hoger zijn dan het dakterras dat PHL heeft gebouwd, dan komt dit voor risico van de aannemer.
4.20.
Tot slot heeft PHL tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er een aftrek nieuw-voor-oud moet plaatsvinden, maar dat standpunt niet vergezeld doen gaan van enige begroting. Nu het dakterras gezien de geschatte totale levensduur sowieso nog vrij jong was, zal de rechtbank ook dit verweer passeren.
4.21.
BTKN concludeert in het deskundigenrapport dat de waarde van de te behouden onderdelen worden geschat op € 8.000,-. De rechtbank acht een correctie voor de te behouden onderdelen redelijk. De toegewezen schadevergoeding van € 51.541,- zal dus worden verminderd met een bedrag van € 8.000,-.
Verrekening zal worden toegestaan
4.22.
PHL meent dat de vordering van [eiser] moet worden verrekend met het niet in rekening gebrachte gedeelte van de aanneemsom, een bedrag van € 1.310,-. PHL heeft tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt dat tijdens deze procedure aan het licht is gekomen dat PHL dit bedrag ten onrechte niet in rekening heeft gebracht. Dit bedrag is verschuldigd bij oplevering, volgens PHL. PHL heeft dit bedrag niet bij reconventionele vordering ingesteld in deze procedure, omdat deze vordering zou zijn verjaard. Het is mogelijk om te verrekenen met een vordering die op zichzelf genomen reeds verjaard is, aldus PHL.
4.23.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot verrekening. Artikel 6:131 lid 1 BW bepaalt dat de bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring van de rechtsvordering. Door de zwakke werking van verjaring van een rechtsvordering blijft een vorderingsrecht bestaan. De afdwingbaarheid vervalt bij verjaring, maar niet de bevoegdheid tot verrekening. [3] Om na het verstrijken van de verjaringstermijn alsnog een beroep op verrekening te doen, is blijkens de parlementaire geschiedenis vereist dat de bevoegdheid tot verrekening al bestond vóórdat de verjaringstermijn eindigde. [4] Het is tussen partijen niet in geschil dat de volledige aanneemsom bij oplevering verschuldigd was en dat een bedrag van € 1.310,- niet in rekening is gebracht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] de verschuldigdheid van het bedrag weliswaar betwist, maar de rechtbank oordeelt dat deze blote betwisting niet voldoende is. De verschuldigdheid van het bedrag staat naar het oordeel van de rechtbank vast. Voorts heeft [eiser] betoogd dat het niet redelijk is om een dergelijk bedrag na meer dan vijf jaar alsnog in rekening te brengen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, zal de rechtbank dit verweer passeren.
4.24.
PHL mag dus een bedrag van € 1.310,- verrekenen met de vordering van [eiser] .
Geen toekomstige schade
4.25.
[eiser] vordert alle mogelijke toekomstige schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen bij wet. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is vereist dat de mogelijkheid dat [eiser] toekomstige schade lijdt of zal lijden aannemelijk is. [5]
4.26.
Noch uit de dagvaarding, noch uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de mogelijkheid van toekomstige schade aannemelijk is. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van toekomstige schade afwijzen.
Slotsom schade en verrekening
4.27.
Op basis van het bovenstaande stelt de rechtbank de omvang van de vervangende schadevergoeding – na correctie voor de te behouden materialen en verrekening met het niet in rekening gebrachte deel van de aanneemsom – vast op
€ 42.231,-. [6]
De buitengerechtelijke incassokosten moeten door PHL vergoed worden
4.28.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag is € 1.290,41. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.197,31. De rechtbank wijst daarom € 1.197,31 toe. [7]
De deskundigenkosten komen voor vergoeding in aanmerking
4.29.
[eiser] vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vergoeding van de deskundigenkosten van € 1.082,95. Kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid komen voor vergoeding in aanmerking als die kosten in redelijkheid gemaakt zijn en een redelijke hoogte hebben. [eiser] heeft, na PHL gelegenheid te hebben geven tot herstel, een deskundige ingeschakeld. [eiser] heeft PHL uitgenodigd voor de opnames, waarbij een medewerker van PHL ook aanwezig was. Onder die omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de deskundigenkosten in redelijkheid gemaakt zijn. De vordering wordt toegewezen.
PHL moet de proceskosten betalen
4.30.
PHL is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 139,42
- griffierecht € 1.325,-
- salaris advocaat € 2.428,- (2,0 punt × tarief € 1.214)
- nakosten €
178,-(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
Totaal € 4.070,42
4.31.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2024: € 178,-). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2024: € 92,-) en de explootkosten van betekening toegekend.
Wettelijke rente over hoofdsom, deskundigenkosten en proceskosten
4.32.
[eiser] vordert op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente over de toe te wijzen hoofdsom, over de deskundigenkosten en over de proceskosten. In het geval van de hoofdsom vordert [eiser] wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding (7 mei 2024). Hiervoor is vereist dat PHL op dat moment in verzuim is. Vast staat dat PHL op 7 mei 2024 al in verzuim was (zie par. 4.14 hierboven), dus de wettelijke rente over de hoofdsom zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.33.
In het geval van de deskundigenkosten vordert [eiser] wettelijke rente vanaf de datum van betaling van de factuur. Uit het dossier wordt niet duidelijk wanneer de factuur van de deskundige is betaald. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen per datum van het vonnis.
4.34.
Tot slot vordert [eiser] de wettelijke rente over de proceskosten. Ook deze rente zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt PHL tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 42.231,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt PHL tot betaling aan [eiser] van € 1.197,31 voor de buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt PHL tot betaling aan [eiser] van € 1.082,95 voor de deskundigenkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vandaag tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt PHL in de proceskosten van € 4.070,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. De proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente en € 92,- plus de kosten van betekening als PHL niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Schueler en in het openbaar uitgesproken op
11 december 2024. [8]

Voetnoten

1.MVT, Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nr. 3.3, p. 28
2.MVA II, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 305.
3.Zie bijv. R.J.Q. Klomp, in: GS Verbintenissenrecht, art. 6:131 BW, aant. 4.
4.Toelichting Meijers, Parlementaire Geschiedenis boek 6, p. 503.
5.Zie Hoge Raad 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:328.
6.€ 51.541 – € 8.000 – € 1.310 = € 42.231,-.
7.€ 875 + 1% × (€ 42.231– € 10.000) = € 1.197,31.
8.type: 3516