3.5.Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] degene is geweest die op 23 oktober 2018 de inbraak in de woning aan de [adres 2] te Rheden (hierna: de [adres 2] ) heeft gepleegd.
Uit de gegevens van het peilbaken dat is geplaatst op de Audi A3, die op naam stond van [medeverdachte 1] , is gebleken dat voornoemd voertuig op 23 oktober 2018 tussen 2:25 uur en 4:29 uur stil heeft gestaan in de nabijheid van de Pinkelseweg 3 te Rheden (hierna: de Pinkelseweg 3). Volgens openbare bronnen op het internet betreft de afstand tussen de [adres 2] en de Pinkelseweg 3 slechts 350 meter (vijf minuten lopen).
Uit de camerabeelden van het tankstation Esso Buunderkamp te Ede, gelegen aan de A12 in de richting van Rheden (hierna: Esso Buunderkamp), en het tankstation Total Oudenhorst te Woudenberg, gelegen aan de A12 in de richting van Gouda (hierna: Total Oudenhorst) blijkt dat [medeverdachte 1] die nacht ook degene is geweest die daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de Audi A3.
Voorts werd in de woning van [medeverdachte 1] een zegelring aangetroffen die bij de inbraak is weggenomen.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de inbraak moet hebben plaatsgevonden op 23 oktober 2018 tussen 2:25 uur en 4:29 uur. Aanknopingspunten dat de inbraak mogelijk op een ander moment heeft plaatsgevonden, zijn niet in het dossier aanwezig. De verweren van de verdediging hieromtrent worden verworpen.
Kan de verdachte als medepleger worden aangemerkt?
In de avond van 22 oktober 2018 hebben [medeverdachte 1] en [de verdachte] telefonisch contact met elkaar gehad, waarna [medeverdachte 1] [de verdachte] rond middernacht heeft opgehaald in Gouda.
[de verdachte] is vervolgens met [medeverdachte 1] in de Audi A3 vanuit Gouda naar Rheden gereisd. Dat blijkt onder meer uit de camerabeelden van Esso Buunderkamp, waarop [de verdachte] samen met [medeverdachte 1] te zien is. Later in de nacht is [de verdachte] met [medeverdachte 1] teruggereisd vanuit Rheden naar Gouda. De rechtbank verwijst daarbij naar de camerabeelden van Total Oudenhorst, waarop zij wederom samen te zien zijn.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat [de verdachte] niet samen met [medeverdachte 1] in Rheden aanwezig was, toen de Audi A3 meer dan twee uren heeft stilgestaan op de Pinkelseweg 3 en de inbraak aan de [adres 2] werd gepleegd. De rechtbank acht het voorts niet aannemelijk dat tijdens de lange autorit op zowel de heen- als de terugreis door [medeverdachte 1] of [de verdachte] niet is gesproken over de reden van hun nachtelijke bezoek aan Rheden. Het kan dan ook niet anders dan dat [de verdachte] , op zijn minst, op de hoogte moet zijn geweest van de reden van hun bezoek aan Rheden, te weten het plegen van een woninginbraak.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt tevens dat [de verdachte] de dag na de inbraak contact en overleg met [medeverdachte 1] heeft gehad over de (verdeling van de) buit van de inbraak.
Zij hebben gesproken over een mogelijk bezoek aan een juwelier in Rotterdam, terwijl de nacht daarvoor tijdens de inbraak diverse sieraden waren weggenomen. [de verdachte] heeft toen aangegeven dat [medeverdachte 1] alleen kon gaan, omdat hij, [de verdachte] , [medeverdachte 1] vertrouwde. Ook heeft [de verdachte] aangegeven dat hij “dat ding” hier had en hem gewoon omhield. [medeverdachte 1] heeft toen gemeld dat dat geen probleem was.
Later in de avond, nadat [medeverdachte 1] die middag bij een juwelier in Rotterdam is geweest, hebben [medeverdachte 1] en [de verdachte] wederom telefonisch contact met elkaar, waarbij [medeverdachte 1] [de verdachte] wilde ontmoeten.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat [de verdachte] met [medeverdachte 1] in de nachtelijke uren vanuit Gouda naar Rheden en weer terug naar Gouda is gereisd, [de verdachte] tijdens de inbraak op of in de buurt van het plaats delict aanwezig was, dat hij wetenschap had van de inbraak en dat hij de volgende dag met [medeverdachte 1] overleg heeft gehad over de buit en heeft meegedeeld in de buit.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er bij de inbraak een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen [medeverdachte 1] en [de verdachte] en dat [de verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt. De verweren van de verdediging hieromtrent worden verworpen.
De rechtbank neemt ook in overweging dat [de verdachte] ter zitting is geconfronteerd met voornoemde onderzoeksbevindingen. Hij heeft geen uitleg willen of kunnen geven wat hij op 23 oktober 2018 gedurende een groot deel van de nacht met [medeverdachte 1] in Rheden deed. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank dan ook het gegeven dat in het dossier diverse en in hoge mate belastende feiten en omstandigheden tegen de verdachte aanwezig zijn, waarvoor hij – noch tijdens verhoren bij de politie, noch ter terechtzitting – een aannemelijke uitleg heeft willen en kunnen geven. De rechtbank houdt hier rekening mee bij de beoordeling van het ten laste gelegde feit.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, samen met [medeverdachte 1] , op 23 oktober 2018 de inbraak in de woning aan de [adres 2] te Rheden heeft gepleegd.