ECLI:NL:RBDHA:2024:20541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
09/060532-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraken en overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak tegen verdachte

Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere woninginbraken. De zaak, die onderdeel uitmaakt van een groter onderzoek genaamd 'Duif', betreft vier incidenten die zich tussen september en november 2018 hebben voorgedaan in Gouda, Benthuizen en Stroe. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van inbraken in woningen, waarbij hij samen met anderen handelde. Tijdens de zittingen zijn verschillende bewijsstukken gepresenteerd, waaronder DNA-sporen en camerabeelden, die de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraken bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het medeplegen in één van de zaken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in ernstige mate is overschreden, wat niet aan de verdachte te wijten is. Dit leidde tot een aanzienlijke matiging van de op te leggen straf. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 21 maanden geëist, maar de rechtbank besloot de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 133 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/060532-19
Datum uitspraak: 9 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [plaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 mei 2019, 23 juli 2019 (alle pro forma) en 25 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Kahya-Ekinci naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 november 2024 - ten laste gelegd dat:
2
(Zaak 5, [adres 2] , Gouda)
hij op of omstreeks 20 september 2018 te Gouda, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, omstreeks 02:30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten het [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en),
- een grote hoeveelheid, althans meerdere, sieraden en/of
- een horloge (merk: Certina) en/of
- een geldbedrag (ongeveer 150 euro) en/of
- een zaklamp,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 1] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
6
(Zaak 15, 2e Moordrechtse tiendweg 60, Gouda)
hij op of omstreeks 3 november 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een woning gelegen aan de [adres 3] , drie, althans meerdere, mobiele telefoons (merk: iPhone), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 2] en/of [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen mobiele telefoon(s) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
7
(Zaak 17, [adres 4] , Benthuizen)
hij op of omstreeks 5 november 2018 te Benthuizen, gemeente Alphen aan den Rijn, omstreeks 04:50 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan de [adres 4] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), manchetknopen, een dasring, twee handtasjes met daarin een jurk en/of schoenen, twee horloges (merk: Wellington) en/of een Papillon strik (merk: Hermes), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
12
(Zaak 24, [adres 5] , Stroe)
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Stroe, gemeente Barneveld, omstreeks 01:28 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen [adres 5] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De strafzaak tegen de verdachte is onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek genaamd Duif.
Dat onderzoek is in augustus 2018 gestart omdat het vermoeden is ontstaan dat een groep personen uit de regio Gouda zich structureel bezig zou houden met het plegen van woninginbraken door het hele land.
Na uitgebreid onderzoek, waarbij onder andere een baken onder een voertuig is geplaatst, historische verkeersgegevens zijn onderzocht, meerdere mobiele telefoons zijn afgeluisterd, camerabeelden zijn bekeken en vertrouwelijke communicatie werd opgenomen, zijn als verdachten aangemerkt: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [de verdachte] (de verdachte, hierna ook: [de verdachte] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Het vermoeden is dat de verdachten in wisselende samenstellingen in de nachtelijke uren met de auto van [medeverdachte 1] van het merk Audi, type A3 (hierna: de Audi A3) op pad gingen en inbraken pleegden in voornamelijk (half)vrijstaande woningen in verschillende plaatsen in Nederland.
De hiervoor genoemde verdachten zijn gelinkt aan vierentwintig (pogingen tot) woninginbraken, gepleegd in de periode van augustus tot en met november 2018. Gelet op het lange tijdsverloop en om proceseconomische redenen worden er nu voor deze verdachte vier incidenten ter beoordeling aan de rechtbank voorgelegd.
De verdachte wordt verweten dat hij zich, al dan niet samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan vier woninginbraken.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dat de onder 2, 6, 7 en 12 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de verweren van de raadsvrouw.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2: zaak 5, [adres 2] , Gouda
Uit het forensisch sporenonderzoek is gebleken dat eerst is geprobeerd met een schroevendraaier en een breekijzer een raam aan de achterzijde van de woning open te breken. Toen dat niet is gelukt is een raam aan de voorzijde boven de garage met een breekijzer opengebroken. Voorts werden op de zolder van de woning een breekijzer en een schroevendraaier aangetroffen. Op het breekijzer en de schroevendraaier werden sporen veiliggesteld.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft geconcludeerd dat op het breekijzer en de schroevendraaier DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen en dat daarop geen DNA-sporen van een ander persoon zijns terug te vinden.
De rechtbank beschouwt de aangetroffen DNA-sporen op het breekijzer en de schroevendraaier als dadersporen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de schroevendraaier en het breekijzer, zoals namens de verdachte is betoogd, buiten hem om op de plaats van het delict terecht zijn gekomen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De DNA-sporen zijn aangetroffen op verplaatsbare objecten. De verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat hij destijds bij een buurman, [naam 5] genaamd (hierna: [naam 5] ), werkte en vaak in aanraking kwam met zulke gereedschappen. Ook heeft hij verklaard dat bij [naam 5] vaak gereedschappen werden gestolen. Naar aanleiding van het gegeven dat [naam 5] de gereedschappen niet als zijn eigendom heeft herkend, heeft hij ter terechtzitting verklaard dat de gereedschappen aan hemzelf toebehoorden, dat hij deze tijdens het werk bij [naam 5] gebruikte en vervolgens heeft uitgeleend.
Nog los van het gegeven dat de verdachte eerst heeft gesproken over mogelijk bij [naam 5] gestolen gereedschappen, en later heeft verklaard over het door hemzelf uitlenen daarvan, heeft hij daarmee geen verklaring kunnen geven voor het feit dat twee afzonderlijke stukken gereedschap, met enkel en alleen DNA-sporen van de verdachte, tegelijkertijd op de plaats van de inbraak zijn aangetroffen. De rechtbank acht het onaannemelijk dat (een of meer) anderen dan de verdachte zelf hier debet aan zijn. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het de verdachte is geweest die de inbraak heeft gepleegd, nu zijn DNA op deze objecten is aangetroffen.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Van het ten laste gelegde medeplegen zal de verdachte worden vrijgesproken. In het dossier zijn geen aanwijzingen aanwezig dat ook iemand anders betrokken is geweest bij deze inbraak.
Ten aanzien van feit 6: zaak 15, [adres 3] , Gouda
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de herkenningen van de verdachte op de camerabeelden bij deze inbraak door drie verbalisanten.
Alle drie de verbalisanten kenden en herkenden de verdachte ambtshalve. Deze herkenningen vonden plaats nadat de verbalisanten de bewegende beelden – en niet slechts de screenshots die in het dossier aanwezig zijn – hebben bekeken. De verbalisanten verklaren de verdachte onmiddellijk te herkennen en over zijn identiteit geen informatie van anderen te hebben gekregen. De verbalisanten hebben ook uitgebreid omschreven aan welke specifieke (lichaams)kenmerken zij de verdachte hebben herkend. De drie verbalisanten hebben ook geverbaliseerd dat zij op de opnames de verdachte hebben herkend aan zijn stem, en waaraan zij de stem van de verdachte hebben herkend. Voorts verklaren de verbalisanten in het verleden en recent (frequent) contact met de verdachte hebben gehad.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de herkenning van de verdachte door de drie verbalisanten betrouwbaar is.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de inbraak in de woning aan de [adres 3] te Gouda heeft gepleegd.
Ook het ten laste gelegde medeplegen kan wettig en overtuigend bewezen worden. Uit de camerabeelden volgt dat er bij de inbraak een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen de verdachte en een andere persoon.
Ten aanzien van feit 7: zaak 17, [adres 4] , Benthuizen
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die op 5 november 2018 omstreeks 4:50 uur de inbraak in de woning aan de [adres 4] te Benthuizen (hierna: de [adres 4] ) heeft gepleegd.
Uit de gegevens van het peilbaken dat is geplaatst op de Audi A3, die op naam stond van [medeverdachte 1] , is gebleken dat voornoemd voertuig op 5 november 2018 tussen 4:09 uur en 4:26 uur stil heeft gestaan in de nabijheid van de Dorpsstraat 18, en tussen 4:40 uur en 4:51 uur, dus ten tijde van de inbraak, stilstond in de nabijheid van de Prins Bernhardstraat 6 te Benthuizen (uit Google Maps blijkt dat dit adres 230 meter verwijderd is van de [adres 4] ).
Uit de camerabeelden van het tankstation Texaco te Bodegraven blijkt dat [medeverdachte 1] die nacht ook degene is geweest die daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de Audi A3.
Kan de verdachte als medepleger worden aangemerkt?
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] en [de verdachte] op 4 november 2018 telefonisch contact met elkaar hebben gehad, waarbij zij hebben gesproken over een mogelijke ontmoeting in de avond. Tijdens het gesprek heeft [de verdachte] aan [medeverdachte 1] ook gevraagd of hij een extra paar handschoenen heeft. [medeverdachte 1] antwoordde hierop bevestigend.
Rond middernacht hebben [de verdachte] en [medeverdachte 1] wederom telefonisch contact met elkaar gehad, waaruit afgeleid kan worden dat [medeverdachte 1] toen [de verdachte] heeft opgehaald in Gouda.
Op 5 november 2018 in de avond hebben [de verdachte] en [medeverdachte 1] ook weer telefonisch contact met elkaar. [medeverdachte 1] bedankte [de verdachte] voor “de hand van gisteren”. Anders was het hem niet gelukt.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat [de verdachte] samen met [medeverdachte 1] de inbraak in de woning aan de [adres 4] te Benthuizen heeft gepleegd en dat [de verdachte] dan ook als medepleger kan worden aangemerkt. Het vorenstaande wordt ook ondersteund door de voorhanden zijnde zendmastgegevens van de mobiele telefoons van [medeverdachte 1] en [de verdachte] , en de gegevens van het peilbaken op de Audi A3, waaruit blijkt dat de mobiele telefoon van [de verdachte] die avond de bewegingen van de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] en het peilbaken tot in Bodegraven heeft gevolgd.
Het onder 7 ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van feit 12: zaak 24, [adres 6] , Stroe
Bij de inbraak in de woning aan het [adres 6] te Stroe werden twee schoensporen veiliggesteld. Een van deze schoensporen bleek twee gedeeltelijk over elkaar geplaatste afdruksporen te zijn. Een verbalisant heeft na een vergelijkend schoensporenonderzoek geconcludeerd dat twee van de drie veiliggestelde schoensporen mogelijk zijn veroorzaakt door een schoen die op het verblijfsadres van [de verdachte] werd aangetroffen. Het derde schoenspoor is mogelijk veroorzaakt door een schoen die in de ouderlijke woning van [medeverdachte 1] werd aangetroffen.
Voorts heeft de mobiele telefoon van [de verdachte] op 18 september 2018 om 1:28 uur een zendmast aan de [adres 7] in Stroe aangestraald (uit Google maps blijkt dat dit adres 450 meter verwijderd is van [adres 6] ). Tevens kan uit de zendmastgegevens afgeleid worden dat [de verdachte] die dag in de nachtelijke uren vanuit Bodegraven naar Stroe is gereisd en vervolgens weer terug naar Gouda is gereisd.
Op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, samen met een ander, de inbraak in de woning aan de [adres 6] te Stroe heeft gepleegd.
Eindconclusie
De rechtbank acht de onder 2, 6, 7 en 12 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder bij 3.6 weergegeven.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 20 september 2018 te Gouda, omstreeks 02:30 uur, in een woning, te weten het [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
- een grote hoeveelheid sieraden en
- een horloge, merk: Certina en
- een geldbedrag, ongeveer 150 euro, en
- een zaklamp,
dieaan een ander
toebehoorden, te weten aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
6
hij op 3 november 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning gelegen aan de [adres 3] , drie mobiele telefoons, merk: iPhone,
dieaan een ander dan aan verdachte en zijn mededader
toebehoorden, te weten aan [naam 2] en [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
7
hij op 5 november 2018 te Benthuizen, gemeente Alphen aan den Rijn, omstreeks 04:50 uur, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen aan de [adres 4] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, manchetknopen, een dasring, twee handtasjes, twee horloges, merk: Wellington en een Papillon strik, merk: Hermes,
dieaan een ander dan aan verdachte en zijn mededader
toebehoorden, te weten aan [naam 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
12
hij op 18 september 2018 te Stroe, gemeente Barneveld, omstreeks 01:28 uur, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen
[adres 6], alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, sieraden, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader
toebehoorden, te weten aan [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte, mede gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn, een straf op te leggen die gelijk is aan zijn voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier woninginbraken. Drie woninginbraken heeft hij samen met een ander gepleegd.
De handelingen van verdachte en zijn mededader geven blijk van minachting voor de slachtoffers en hun eigendom. De verdachte en zijn mededader hebben slechts oog gehad voor hun eigen geldelijk gewin en hebben zich daarbij niets gelegen laten liggen aan de mogelijke gevolgen die hun handelen voor de slachtoffers zouden kunnen hebben. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd onder de psychische gevolgen daarvan te lijden hebben. Bovendien worden door dergelijke feiten de in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 november 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij in het verleden meerdere malen is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsrapport en reclasseringsadvies omtrent de verdachte. Gelet op de gedateerdheid hiervan zal de rechtbank hiermee bij de strafoplegging geen rekening houden.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsrapport omtrent de verdachte van 30 juni 2023, opgemaakt in een andere strafzaak.
De op te leggen straf
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de strafoplegging rekening te houden met de feiten die in eerste instantie op de dagvaarding van de verdachte hebben gestaan en nu zijn geschrapt. Het staat immers niet vast dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke gevallen doorgaans worden opgelegd, is in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn gaat de rechtbank uit van het navolgende. De verdachte is 13 maart 2019 in verzekering gesteld.
De rechtbank zal heden op 9 december 2024 vonnis wijzen. De redelijke termijn is daarom in ernstige mate overschreden. Dat is niet aan de verdachte te wijten. Van bijzondere omstandigheden die een dergelijke overschrijding kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een aanzienlijke matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Gelet op de geconstateerde ernstige overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank het thans niet meer opportuun om aan de verdachte een langere gevangenisstraf op te leggen dan de straf die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht
De op te leggen straf
De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 133 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 genoemde voorwerp zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan met betrekking tot het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt.
De rechtbank zal daarom de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 6, 7 en 12 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feit 2
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van de feit 6
diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
ten aanzien van de feit 7
diefstal door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
ten aanzien van de feit 12
diefstal door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
133 (HONDERDDRIEËNDERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1 STK Halsketting
(Omschrijving: Goudkleurig).
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.C. Berg, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2024.