ECLI:NL:RBDHA:2024:20539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
09/228268-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraken en overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak tegen verdachte

Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere woninginbraken en een poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drie woninginbraken en een poging tot woninginbraak, gepleegd in de periode van augustus tot en met september 2018. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van waardevolle goederen, waaronder sieraden en bankpassen, uit woningen in Hendrik-Ido-Ambacht, Reeuwijk, Linschoten en Bosch en Duin. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en telefoongegevens die de verdachte aan de inbraken koppelen.

De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in overweging genomen. De verdachte was op 13 november 2018 in verzekering gesteld, en de uitspraak vond plaats meer dan zes jaar later. De rechtbank oordeelde dat deze overschrijding niet aan de verdachte kon worden verweten en dat dit een aanzienlijke matiging van de op te leggen straf rechtvaardigde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de poging tot inbraak. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om een bedrag van € 608,49 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen gelast ten behoeve van de rechthebbenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/228268-18
Datum uitspraak: 9 december 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [plaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 18 februari 2019, 13 mei 2019, 30 september 2019, 4 november 2019, 6 december 2019, 18 februari 2020 (alle pro forma) en 25 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Kuster naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na het wijzigen van de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 november 2024 - ten laste gelegd dat:
1
(Zaak 1, [adres 2] , Hendrik-Ido-Ambacht)
hij op of omstreeks 4 en/of 5 augustus 2018 te Hendrik-Ido-Ambacht, tussen 23.30 uur en 5.45 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning gelegen aan [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sieraden (parel oorbellen, Swarovski armband, een ring (merk Micheal Kors), een gouden ring met diamanten), ABN Amro-bankpassen, een geldbedrag (500 euro), VVV bonnen (150 euro), sleutelbos en/of Moet & Chardon champagne, in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 1] en [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 en/of 5 augustus 2018 te Hendrik-Ido-Ambacht, Rotterdam en/of Bodegraven, althans in Nederland, een bankpas, althans een g9ed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijker wijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3
(Zaak 2, [adres 3] , Reeuwijk)
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, tussen 0:21 uur en 5:30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan de [adres 3] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich tegen buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en) een Rabobank-pas, random reader, sieraden (kettingen, armbanden, horloge, ring), een geldbedrag (ongeveer 5195 euro), een tas, drie sloffen sigaretten en/of cadeaubonnen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat en/of die weg te nemen goederen/geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
6
(Zaak 3, [adres 4] , Linschoten)
hij op of omstreeks 9 september 2018 te Linschoten, gemeente Montfoort omstreeks 03:12 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende in/uit een woning gelegen aan de [adres 4] , ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om om geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, omstreeks 3:12 uur naar die woning is/zijn gegaan en/of een deur heeft/hebben opengebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
8
(Zaak 20, [adres 5] Bosch en Duin)
hij op of omstreeks 15 september 2018 te Bosch en Duin, gemeente Zeist omstreeks 04:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan de [adres 5] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en) diverse oorringen/stekers, baby oorknopjes, twee zilveren kettingen, meerdere gouden sieraden en/of een horloge (merk: Jacob Jensen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [naam 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De strafzaak tegen de verdachte is onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek genaamd Duif.
Dat onderzoek is in augustus 2018 gestart omdat het vermoeden is ontstaan dat een groep personen uit de regio Gouda zich structureel bezig zou houden met het plegen van woninginbraken door het hele land.
Na uitgebreid onderzoek, waarbij onder andere een baken onder een voertuig is geplaatst, historische verkeersgegevens zijn onderzocht, meerdere mobiele telefoons zijn afgeluisterd, camerabeelden zijn bekeken en vertrouwelijke communicatie werd opgenomen, zijn als verdachten aangemerkt: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [de verdachte] (de verdachte, hierna ook: [de verdachte] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Het vermoeden is dat de verdachten in wisselende samenstellingen in de nachtelijke uren met de auto van [medeverdachte 1] van het merk Audi, type A3 (hierna: de Audi A3) op pad gingen en inbraken pleegden in voornamelijk (half)vrijstaande woningen in verschillende plaatsen in Nederland.
De hiervoor genoemde verdachten zijn gelinkt aan vierentwintig (pogingen tot) woninginbraken, gepleegd in de periode van augustus tot en met november 2018. Gelet op het lange tijdsverloop en om proceseconomische redenen worden er nu voor deze verdachte vier incidenten ter beoordeling aan de rechtbank voorgelegd.
De verdachte wordt verweten dat hij zich, al dan niet samen met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan drie woninginbraken en een poging tot woninginbraak.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van de (primair) ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde subsidiaire feit op het standpunt gesteld dat hoogstens sprake is van schuldheling. Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de verweren van de raadsvrouw.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1: zaak 1, [adres 2] , Hendrik-Ido-Ambacht
Uit de aangifte van de inbraak leidt de rechtbank af dat de inbraak in de nacht van 4 op 5 augustus 2018 heeft plaatsgevonden, in ieder geval na 23:30 uur ’s avonds (het tijdstip waarop de broer van aangever de woning heeft afgesloten) en vóór 05:45 uur ’s ochtends (het tijdstip waarop de verdachte te Bodegraven trachtte te pinnen met één van de gestolen bankpassen). De verdachte heeft op een eerdere zitting van deze rechtbank erkend dat hij degene was die destijds aan het pinnen was.
De verdediging heeft gesteld dat, hoewel de verdachte inderdaad met de gestolen bankpas poogde te pinnen, hij verder niets met de inbraak te maken heeft. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. De verklaring van de verdachte dat hij in de nacht van 4 op 5 augustus alleen was, onderweg naar huis wat heeft gegeten in Rotterdam en vervolgens trachtte te pinnen in Bodegraven, is onaannemelijk. Allereerst is het onwaarschijnlijk dat de verdachte, alleen, in de vroege ochtend vanuit Rotterdam via Bodegraven naar Gouda zou reizen. Daarnaast maakt de verklaring van de verdachte niet duidelijk waarom hij op het vroege tijdstip van 5:47 uur poogde te pinnen. Gezien de omstandigheden waaronder de verdachte poogde te pinnen, ligt het op zijn weg om enige toelichting te geven bij de verkrijging van de gestolen bankpas en zijn bezigheden in de vroege ochtend van 5 augustus 2018. De verdachte heeft die toelichting niet gegeven.
De rechtbank acht dit feit dan ook bewezen. Van het ten laste gelegde medeplegen zal de verdachte worden vrijgesproken. In het dossier zijn geen aanwijzingen aanwezig dat naast de verdachte een ander bij deze inbraak betrokken is geweest.
Ten aanzien van feit 3: zaak 2, [adres 3] , Reeuwijk
De inbraak
Uit de aangifte van de inbraak (bewijsmiddel 1) leidt de rechtbank af dat de inbraak in de nacht van 14 op 15 augustus 2018 heeft plaatsgevonden, in ieder geval vóór 03:24 uur ‘s ochtends op 15 augustus begonnen is (het tijdstip waarop via internetbankieren werd getracht de limiet van het rekeningnummer [bankrekening] te verhogen.
De verdachte heeft op een eerdere zitting van deze rechtbank erkend dat hij degene was die op 15 augustus 2018 om 06:08, 06:09 en 06:10 uur aan het pinnen was met de bij rekeningnummer [bankrekening] behorende bankpas. De verdachte had vlak na de inbraak dus de beschikking over de gestolen bankpas. Ook over de verkrijging van deze bankpas weigerde de verdachte nader te verklaren.
Daarnaast was de telefoon van de verdachte die nacht in de buurt van de locatie waar werd ingebroken. De telefoon met het nummer [telefoonnummer] , waarvan verdachte heeft erkend dat hij dit gebruikte maakte op 15 augustus 2018 om 01:54 uur en 03:06 uur verbinding met de KPN zendmast op de Rijksweg A12 Reeuwijk.
Om 03:06 maakte de telefoon van de verdachte verbinding met deze zendmast voor de duur van 2178 seconden. Zoals hiervoor overwogen, werd die nacht om 03:24, 03:25, 03:27 en 03:37 uur getracht om de limiet te verhogen van het bij de gestolen bankpas behorende rekeningnummer [bankrekening] , met mobiel internet. Hierbij werd software gebruikt die overeenkomt met de software op de Apple iPhone 5 van de verdachte. Ook werd gebruikgemaakt van het KPN netwerk, dat mede wordt gebruikt door de provider Lebara, die het (prepaid) telefoonnummer van de verdachte beschikbaar stelde. Deze overeenkomsten in het online verrichten van handelingen (maken van een dataverbinding), software en provider, ondersteunen het scenario dat het de verdachte was die, tijdens of vlak na de inbraak, met zijn telefoon trachtte de limiet van het rekeningnummer [bankrekening] te verhogen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de inbraak bewezen.
Kan de verdachte als medepleger worden aangemerkt?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de nacht van 14 op 15 augustus tussen 20:29 en 01:41 uur meerdere malen contact hebben gehad via de telefoon en sms.
Ook blijkt uit onderzoek dat op 15 augustus 2018 rond 05:21 uur een donkerkleurig voertuig wegreed uit de richting van de [adres 3] . Kort daarna, rond 06:08 uur, is door de verdachte gepind met de gestolen bankpas aan de [adres 6] te [plaats] . Uit camerabeelden blijkt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 15 augustus 2018 rondom de voormelde pintransactie gezamenlijk door de binnenstad van [plaats] lopen . Uit Google maps blijkt dat de afstand tussen de [adres 3] en de [adres 6] , 6,7 kilometer is. Bij gebruik van de auto wordt hier 18 minuten over gedaan .In dit beeld past dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] samen wegreden van de inbraak, hun auto ergens hebben geparkeerd, en vervolgens naar de pinautomaat toe liepen. Ook is op camerabeelden aan de Boeledijk te [plaats] te zien dat daar op 15 augustus 2018 om 06:20 uur een donkerkleurige Audi A3 model hatchback rijdt.
Bovendien heeft ook medeverdachte [medeverdachte 1] op 16 augustus 2018 tussen 07:42 en 07:43 uur geprobeerd te pinnen met de bij rekeningnummer [bankrekening] behorende gestolen bankpas.
Op grond van het veelvuldige contact tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de uren voorafgaand aan de inbraak, het gebruik van de telefoon van de verdachte via een zendmast in de omgeving van de inbraak, het gebruik van de auto van [medeverdachte 1] , het samen door de binnenstad van [plaats] lopen in de vroege ochtend na de inbraak en het gebruik van de gestolen bankpas door beiden, is de rechtbank van oordeel dat bij de inbraak een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , en dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van feit 6: zaak 3, [adres 4] , Linschoten
Kan de poging tot inbraak worden bewezen?
Uit de aangifte van de poging tot inbraak leidt de rechtbank af dat de poging tot inbraak op 9 september 2018 rond 3:12 uur is gepleegd, door minstens twee personen. Rond die tijd straalde het telefoonnummer van de verdachte aan op de KPN zendmast aan de [adres 7] te Woerden (bewijsmiddel 3), volgens Google maps op ongeveer een kilometer van de inbraaklocatie. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn rond 3:20 uur aangetroffen door de politie, komend vanuit het centrum van Linschoten. Vervolgens zijn zij gevolgd door de politie, en heeft de politie hun identiteit geverifieerd en de auto doorzocht. Bij deze doorzoeking zijn geen inbrekerswerktuigen aangetroffen. Anders dan de raadsvrouw betoogt, geeft dit volgens de rechtbank geen contra-indicatie voor het bewijs van de poging tot inbraak. Een inbrekerswerktuig zou immers ook verstopt kunnen zijn.
De verdachte en medeverdachte konden desgevraagd geen verklaring geven voor hun nachtelijke aanwezigheid in Linschoten. Gezien de omstandigheden waaronder de verdachte is aangetroffen, lag het op zijn weg om enige toelichting te geven bij zijn aanwezigheid in Linschoten om 3:20 uur ’s nachts.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de poging tot inbraak bewezen.
Kan de verdachte als medepleger worden aangemerkt?
De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben op 9 september 2018 tussen 01:10 en 02:01 uur veelvuldig contact gehad via de telefoon en sms .
Volgens de aangifte is de poging tot inbraak door ten minste twee personen uitgevoerd. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn rond 3:20 uur aangetroffen door de politie, in de buurt van de Korte Linschoten Oostzijde te Linschoten. Zij konden desgevraagd geen verklaring geven voor hun nachtelijke aanwezigheid in Linschoten. Ook de locatiegegevens van [medeverdachte 1] ondersteunen de aanwezigheid van [medeverdachte 1] in de nabijheid van de woning waar de poging tot inbraak werd verricht, en vervolgens het terugrijden richting Bodegraven.
Op grond van het veelvuldige contact tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de uren voorafgaand aan de inbraak en het aantreffen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] door de politie vlak na de poging tot inbraak, in de buurt van de woning waar werd getracht in te breken, is de rechtbank van oordeel dat bij de poging tot inbraak een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , en dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van feit 8: zaak 20, [adres 5] , Bosch en Duin
Kan de inbraak worden bewezen?
Uit de aangifte van de inbraak leidt de rechtbank af dat deze tussen 14 september 2018, omstreeks 16:00 uur en 15 september 2018, omstreeks 8:10 uur, heeft plaatsgevonden. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat de verdachte op 15 september 2018 van 3:50 uur tot en met 5:37 uur gebruikmaakte van de zendmast aan de Denneweg 6A te Zeist, op 782 meter afstand van de woning waar is ingebroken.
Uit de camerabeelden van [adres 8] blijkt dat een voertuig dat lijkt op de Audi A3 van medeverdachte [medeverdachte 1] op 15 september 2018 om 03:53 uur over de Douglaslaan rijdt. Vervolgens lopen om 4:00 uur twee personen langs, en om 05:29 uur weer terug. Het signalement van deze twee personen komt volgens de verbalisant overeen met dat van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank in de vergelijking tussen de camerabeelden van [adres 8] en de camerabeelden van Stadstoezicht [plaats] , voldoende overeenkomsten om te concluderen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 15 september 2018 om 04:00 en 05:29 uur over de Douglaslaan liepenDeze conclusie wordt ondersteund door de historische verkeersgegevens van de verdachte, waaruit blijkt dat hij tijdens de inbraak in de buurt was.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de inbraak bewezen.
Kan de verdachte als medepleger worden aangemerkt?
In de nacht van 14 op 15 september 2018 hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] van 22:09 uur tot 01:01 uur veelvuldig contact gehad via de telefoon en SMS .
Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat op de camerabeelden van [adres 8] een voertuig is gesignaleerd waarvan de uiterlijke kenmerken overeenkomen met de Audi A3 van medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook heeft de rechtbank overwogen dat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] om 04:00 en 05:29 uur over de Douglaslaan liepen.
Het voorgaande wordt ondersteund door locatiegegevens. Na 5:37 uur maakte de verdachte geen gebruik meer van de zendmast aan de Denneweg 6A, maar zijn telefoon straalde om 6:06 uur wel een zendmast aan ter hoogte van Woerden, naast de A12, op 3,74 kilometer voor het ANPR portaal op de Rijksweg A12 Links Hectometer 38.6. Vervolgens verplaatste zijn telefoon zich achtereenvolgens naar Bodegraven en [plaats] . Om 6:08 uur werd het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 1] gescand door het ANPR portaal op de Rijksweg A12 Links Hectometer 38.6. De afstand tussen het ANPR portaal en de [adres 5] is 35.8 kilometer en bij een normale reisduur wordt hier 29 minuten over gedaan . Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] destijds na 5:37 uur samen van de Douglaslaan te Bosch en Duin terugreisden richting Bodegraven en/of Gouda.
Op grond van het veelvuldige contact tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] voorafgaand aan de inbraak, de camerabeelden van [adres 8] , waaruit blijkt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] die avond over de Douglaslaan liepen, en de verschillende locatiegegevens, is de rechtbank van oordeel dat bij de inbraak een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , en dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
Proceshouding verdachte
Bij haar oordeel betrekt de rechtbank ook het gegeven dat in het dossier diverse en in hoge mate belastende feiten en omstandigheden tegen de verdachte aanwezig zijn, waarvoor hij – noch tijdens verhoren bij de politie, noch ter terechtzitting – een aannemelijke uitleg heeft gegeven.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en voorgaande overwegingen, acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 5 augustus 2018 te Hendrik-Ido-Ambacht, tussen 23.30 uur en 5.45 uur, in een woning gelegen aan [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, sieraden (parel oorbellen, Swarovski armband, een ring (merk
MichaelKors), een gouden ring met diamanten), ABN Amro-bankpassen, een geldbedrag (500 euro), VVV bonnen (150 euro), sleutelbos en
Moët & Chandonchampagne,
dieaan een ander dan aan verdachte
toebehoorden, te weten aan [naam 5] , [naam 1] en [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3
hij omstreeks 14 augustus 2018 te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen aan de [adres 3] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden een Rabobank-pas, random reader, sieraden (kettingen, armbanden, horloge, ring), een geldbedrag (ongeveer 5195 euro), een tas, drie sloffen sigaretten en cadeaubonnen,
diegeheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader
toebehoorden, te weten aan [naam 6] , [naam 7] en/of [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
6
hij op 9 september 2018 te Linschoten, gemeente Montfoort omstreeks 03:12 uur, tezamen en in vereniging met een ander buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende in een woning gelegen aan de K. Linschoten
Oostzijde18, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [naam 4] , weg te nemen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, omstreeks 3:12 uur naar die woning zijn gegaan en een deur hebben opengebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
8
hij op 15 september 2018 te Bosch en Duin, gemeente Zeist omstreeks 04:00 uur, tezamen en in vereniging met een andere, in een woning gelegen aan de [adres 5] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden diverse oorringen/stekers, baby oorknopjes, twee zilveren kettingen, meerdere gouden sieraden en een horloge (merk: Jacob Jensen),
diegeheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader
toebehoorden, te weten aan [naam 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de verzochte vrijspraak voor het merendeel van bovengenoemde feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn, geen straf opgelegd zou moeten worden. Mocht de rechtbank toch toekomen aan een veroordeling, dan heeft verdachte zijn straf er al op zitten in de vorm van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, indien nodig aangevuld met een voorwaardelijke straf, aldus de raadsvrouw.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich, deels alleen en deels samen met een ander, schuldig gemaakt aan meerdere woninginbraken en een poging tot woninginbraak. De handelingen van de verdachte en zijn mededader geven blijk van minachting voor de slachtoffers en hun eigendom. De verdachte en zijn mededader hebben slechts oog gehad voor hun eigen geldelijk gewin en hebben zich daarbij niets gelegen laten liggen aan de mogelijke gevolgen die hun handelen voor de slachtoffers zouden kunnen hebben. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd onder de psychische gevolgen daarvan te lijden hebben. Bovendien worden door dergelijke feiten de in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 oktober 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder is veroordeeld voor onder andere vermogensdelicten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van rapporten en adviezen van reclassering en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie over de verdachte. Gelet op de gedateerdheid van deze rapporten zal de rechtbank hiermee bij de strafoplegging geen rekening houden.
Ten voordele van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte de laatste jaren niet meer in aanraking met justitie is geweest, een stabiel leven lijkt te leiden en enkele jaren een baan heeft.
De op te leggen straf
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de strafoplegging rekening te houden met de feiten die in eerste instantie op de dagvaarding van de verdachte hebben gestaan en nu zijn geschrapt. Het staat immers niet vast dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke gevallen doorgaans worden opgelegd, is in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn gaat de rechtbank uit van het navolgende. De verdachte is op 13 november 2018 in verzekering gesteld.
De rechtbank zal heden op 9 december 2024 vonnis wijzen. De redelijke termijn is daarom in ernstige mate overschreden. Aan de verdachte kan dit niet worden verweten. Van bijzondere omstandigheden die een dergelijke overschrijding kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een aanzienlijke matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Gelet op de geconstateerde ernstige overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank het nu niet meer opportuun om aan de verdachte een langere gevangenisstraf op te leggen dan de straf die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De op te leggen straf
De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 848,49, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, namelijk het vervangen van sloten en scharnieren voor € 608,49 en montage-uren en autokosten voor € 240.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor € 700, inclusief wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, en om de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd op de vordering van de benadeelde partij.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, namelijk de poging tot inbraak aan de [adres 4] te Linschoten (feit 6, zaak 3). De benadeelde partij heeft als gevolg van de poging tot inbraak schade geleden aan zijn buitendeur en het slot van deze deur.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde montage-uren en autokosten niet voldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij heeft hiervan namelijk geen facturen overgelegd of een andere onderbouwing gegeven. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Hij kan dit deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank ziet wel aanleiding de kosten van het vervangen van de sloten en scharnieren van € 608,49 te vergoeden. Dit laatstgenoemde bedrag is daarmee toewijsbaar.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat een bedrag van € 608,49 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van Hartsink.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) genoemde voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om teruggave van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten: drie gedenkmunten, een zilveren gulden en een ring.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan met betrekking tot de op de beslaglijst genoemde voorwerpen geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt.
De rechtbank zal daarom de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbenden gelasten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde primaire feit en de onder 3, 6 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feit 1
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van de feit 3
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd door twee of meer verenigde personen in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van de feit 6
een poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd door twee of meer verenigde personen in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van de feit 8
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd door twee of meer verenigde personen in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
200 (TWEEHONDERD) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [naam 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 608,49, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, aan [naam 4] te betalen;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 608,49 bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2018 tot aan de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de inbeslaggenomen voorwerpengelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 2, 3, 4, 5 en 6 genoemde voorwerpen, te weten:
1. STK Munt (Omschrijving: Rabobank gedenkmunt);
1. STK Munt (Omschrijving: Nederland gedenkmunt);
1. STK Munt (Omschrijving: gedenkmunt);
1 STK Munt (Omschrijving: zilver, gulden);
1. STK Ring (Omschrijving: zilver).
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.C. Berg, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2024.