ECLI:NL:RBDHA:2024:20537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
23/5814
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing energietoeslag 2022 op basis van inkomen en studiefinanciering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024, zaaknummer SGR 23/5814, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor eenmalige energietoeslag 2022 op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiseres, die een opleiding volgt en inkomsten uit werk heeft, had op 1 december 2022 een aanvraag ingediend voor de energietoeslag. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden heeft deze aanvraag op 7 maart 2023 afgewezen, omdat haar inkomen hoger was dan 120% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Dit besluit werd later op 16 mei 2023 vervangen, maar de afwijzing bleef gehandhaafd in het bestreden besluit van 4 augustus 2023.

Tijdens de zitting op 28 november 2024 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres gehoord, waaronder de stelling dat de inkomensvrijstelling van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de Pw ook op haar van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen algemene bijstand ontvangt en dat de vrijlatingsnorm niet van toepassing is. Eiseres' inkomen, dat bestond uit studiefinanciering en loon uit arbeid, was in de referteperiode hoger dan de toegestane grens. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de energietoeslag, die bedoeld is voor huishoudens met een laag inkomen.

De rechtbank erkende echter een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, maar besloot dat dit gebrek niet tot vernietiging van het besluit leidde, omdat het college alsnog voldoende gemotiveerd had gereageerd op de bezwaren van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden voor het verkrijgen van de energietoeslag en de toepassing van de Participatiewet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: J. van der Weit),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, het college

(gemachtigde: F. Silva de Jesus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor eenmalige energietoeslag 2022 op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 maart 2023 afgewezen. Bij besluit van 16 mei 2023 (primair besluit) heeft het college het besluit van 7 maart 2023 vervangen. Met het bestreden besluit van 4 augustus 2023, voor zover van belang, is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van het college was aanwezig. De gemachtigde van eiseres heeft deelgenomen met behulp van een beeldverbinding.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres volgt een opleiding die recht geeft op studiefinanciering. Daarnaast heeft zij inkomsten uit werk. Op 1 december 2022 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor de eenmalige energietoeslag 2022.
2.1.
Bij besluit van 7 maart 2023 heeft het college de aanvraag om energietoeslag afgewezen, omdat eiseres een inkomen had dat hoger is dan 120% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande (de inkomensgrens van € 1.257,-).
2.2.
Bij besluit van 16 mei 2023 heeft het college de aanvraag om energietoeslag afgewezen, omdat eiseres een opleiding volgt waarvoor zij studiefinanciering kan krijgen. De tweede reden is dat eiseres een inkomen heeft dat hoger is dan 120% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Eiseres kan aanspraak maken op studiefinanciering, het forfaitair bedrag is € 932,87 per maand. Daarnaast heeft eiseres inkomen uit werk. Het loon in oktober 2022 exclusief vakantiegeld was € 644,92 en het loon in november 2022 exclusief vakantiegeld was € 598,47. Over de maand december 2022 is geen salarisstrook ontvangen, zodat uitgegaan wordt van € 0,- inkomsten uit werk. Tijdens de periode van oktober 2022 tot en met december 2022 had eiseres een inkomen ((3 x € 932,87) + € 644,92+ € 598,47) = € 4.042,- /3 = gemiddeld € 1.347,33 per maand) hoger dan 120% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
2.3.
In het bestreden besluit heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag om energietoeslag 2022 gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak, is te vinden in de bijlage.
4. Eiseres voert in beroep aan dat de inkomensvrijstelling van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de Pw ook op eiseres van toepassing zou moeten zijn en dat het college ten onrechte niet is ingegaan op deze tijdens de hoorzitting in bezwaar aangevoerde grond. Eiseres voert verder aan dat de energietoeslag ten onrechte is afgewezen, omdat zij een opleiding volgt waarvoor zij studiefinanciering kan krijgen.
4.1.
In het verweerschrift van 19 augustus 2024 erkent het college dat er niet is ingegaan op de bezwaargrond met betrekking tot de vrijlatingsnorm. Het college vindt dat het bestreden besluit om die reden gebrekkig is gemotiveerd. Het college is van mening dat de vrijlatingsnorm van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, Pw niet van toepassing is op eiseres, ongeacht of zij student is of niet. De vrijlatingsnorm is bedoeld voor personen die reeds algemene bijstand ontvangen. Het college verwijst daarvoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 augustus 2021 [1] . Eiseres ontvangt geen algemene bijstand en voldoet daarom niet aan voornoemde voorwaarde. Niet gesteld of gebleken is dat de inkomsten van eiseres, los van de vrijlatingsnorm, niet correct zijn berekend. De aanvraag voor een energietoeslag is volgens het college daarom terecht afgewezen.
4.2.
Niet in geschil is dat het inkomen van eiseres (inkomsten uit arbeid en aanspraak op studiefinanciering) in de referteperiode hoger is dan 120% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Ten aanzien van toepassing van de vrijlatingsnorm volgt rechtbank het standpunt van het college en voegt daar het volgende aan toe. Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de Pw bepaalt dat niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend: inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van (ten tijde van belang) € 226,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt. Vaststaat dat eiseres geen algemene bijstand ontvangt. Reeds gelet hierop komt zij niet in aanmerking voor de inkomensvrijstelling op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de Pw. Nu de energietoeslag een vorm van bijstand is, is dit artikel ook op de energietoeslag van toepassing.
4.3.
Eiseres betoogt dat de in de Pw genoemde vrijstellingsnorm bij de vaststelling van het inkomen voor de energietoeslag ook van toepassing zou moeten zijn op studenten. De gedachte achter de energietoeslag is immers dat financieel niet draagkrachtige huishoudens gecompenseerd worden voor de gestegen kosten van energie. Daarbij ging het om huishoudens met een aan de toepasselijke bijstandsnorm gekoppeld inkomen. Studenten hebben net als personen in de bijstand weinig middelen en zij werken er ook bij om zich voor te bereiden op de arbeidsmarkt. De vrijlatingsnorm zou daarom ook moeten gelden voor studenten gelet op artikel 1 van de Grondwet, aldus eiseres.
4.4.
De rechtbank overweegt dat de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de Pw neergelegde vrijstellingsnorm een instrument is om personen in de bijstand te stimuleren uit te stromen naar betaalde arbeid en de overgang naar (gedeeltelijke) bijstandsonafhankelijkheid te stimuleren. Eiseres ontvangt geen bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank is er, bij de vaststelling van het inkomen van personen in de bijstand en studenten, geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Bovendien geldt de vrijstellingsnorm, zoals het college ter zitting terecht heeft opgemerkt, ook niet voor personen die niet studeren en een vergelijkbaar inkomen hebben als dat van eiseres. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.5.
Gelet op het voorgaande voldoet eiseres niet aan de in de ‘Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022’ genoemde doelgroep van de energietoeslag 2022, namelijk een huishouden met een laag inkomen zijnde niet hoger dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.
4.6.
De beroepsgrond dat sprake is van een motiveringsgebrek slaagt. De rechtbank ziet aanleiding het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat dit gebrek niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidt. In het bestreden besluit is op de essentie ingegaan van de gronden in bezwaar. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft eiseres nog de grond naar voren gebracht van de vrijstellingsnorm. In beroep heeft het college alsnog gereageerd op deze grond en ter zitting bij de rechtbank heeft een uitwisseling van standpunten tussen partijen plaatsgevonden over deze grond. Het college heeft het bestreden besluit hiermee alsnog voldoende gemotiveerd. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiseres door het motiveringsgebrek niet is benadeeld. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten in beroep.
4.7.
Nu het bestreden besluit zelfstandig wordt gedragen door het niet behoren tot de doelgroep voor energietoeslag, omdat het inkomen van eiseres boven 120% van de bijstandsnorm ligt, kan hetgeen verder is aangevoerd onbesproken blijven. Daarbij komt dat het college ter zitting heeft toegelicht dat thans enkel het te hoge inkomen van eiseres aan de afwijzing ten grondslag wordt gelegd. De afwijzingsgrond dat zij een opleiding volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestaat, handhaaft het college niet langer meer.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de energietoeslag in stand blijft.
6. De rechtbank zal vanwege het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit bepalen dat het college het door eiseres betaalde griffierecht aan haar dient te vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 31, eerste en tweede lid, aanhef en onder n, van de Participatiewet luidt ten tijde in geding:
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
n. inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 226,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling;
Artikel 2 van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022
Doelgroep eenmalige energietoeslag 2022
1. De eenmalige energietoeslag 2022 van € 800 is bedoeld voor een huishouden met een laag inkomen en wordt ambtshalve of op aanvraag als bijzondere bijstand verleend;
2. Voor de toepassing van deze regeling wordt het vermogen niet in aanmerking genomen;
3. Een huishouden (alleenstaande of gezin) heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm;
4. Een huishouden met een inkomen hoger dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, dat vanwege problematische schulden en deelname aan een schuldhulptraject weinig te besteden heeft (dat wil zeggen, een vrij te laten bedrag van circa 95% van de bijstandsnorm) komt in aanmerking voor de eenmalige energietoeslag;
5. Tot een huishouden wordt niet gerekend de persoon die op de peildatum:
a. in een inrichting verblijft als bedoeld in artikel 1 aanhef en onderdeel f van de wet;
b. jonger is dan 21 jaar;
c. aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000; of
d. is ingeschreven in de basisregistratie personen als ingezetene met enkel een briefadres.