ECLI:NL:RBDHA:2024:2049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
23-5426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex nabij een bestaande jachtwerf

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is verleend voor de bouw van een appartementencomplex met 77 woningen. De vergunning is verleend op 20 december 2022, maar eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, wat heeft geleid tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak op 21 december 2023 behandeld, waarbij de eisers, hun gemachtigde, de gemachtigde van het college en vertegenwoordigers van de vergunninghoudster aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Eisers vrezen dat de komst van het appartementencomplex de bedrijfsvoering van een nabijgelegen jachtwerf, [bedrijfsnaam 1], zal belemmeren en dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen niet kan worden gegarandeerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de milieuruimte die de jachtwerf nodig heeft voor zijn bestaande bedrijfsvoering wordt gerespecteerd, en dat de geluidbelasting van de jachtwerf niet in strijd is met de randvoorwaarden van het bestemmingsplan.

De rechtbank concludeert dat het college zich terecht heeft gebaseerd op akoestische onderzoeken die aantonen dat de geluidbelasting ter plaatse van het bouwplan aanvaardbaar is. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat de vergunning voldoet aan de relevante wet- en regelgeving en de bestaande bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 1] niet onevenredig wordt geschaad. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 15 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5426

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , en [bedrijfsnaam 1] , te [vestigingsplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. C.A. Blankenstein),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bedrijfsnaam 2] B.V., te Zoetermeer, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. T.J.J Slegers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de door het college verleende omgevingsvergunning van 20 december 2022 voor het project [project] , dat voorziet in de bouw van een appartementencomplex met onder meer 77 woningen.
Met het bestreden besluit van 5 juli 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Vergunninghoudster heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, [naam 1] en [naam 2] namens vergunninghoudster en de gemachtigde van vergunninghoudster.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak na de behandeling ter zitting doorverwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hebben toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 29 juni 2021 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor – voor zover hier van belang – het bouwen van een appartementencomplex met 77 woningen en een commerciële plint. Het bouwplan is voorzien op [kavel] in deelgebied de [zone] tussen de [straatnaam 1] , [straatnaam 2] en [straatnaam 3] ongenummerd in Den Haag.
2.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De afwijking van het bestemmingsplan betreft overschrijdingen van de maximale bouwhoogte en van de gecumuleerde geluidbelasting door wegverkeer. Om deze afwijkingen mogelijk te maken, heeft het college gebruik gemaakt van de salderingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college het besluit van 20 december 2022 in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoering Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. [bedrijfsnaam 1] is sinds 1925 gevestigd aan [adres] en bevindt zich op een afstand van ongeveer 60 meter van de locatie van het bouwplan. Eisers vrezen, kort gezegd, dat de komst van het appartementencomplex ertoe zal leiden dat de bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 1] ernstig zal worden belemmerd en dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen niet kan worden gegarandeerd.
Het omgevingsplan
6. Ter plaatse gelden het bestemmingsplan “ [omgevingsplan] ” en de “Partiële herziening [omgevingsplan] (herstelbesluit 1B)”. Het omgevingsplan is een zogenoemd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de Crisis- en herstelwet (Chw). [1] Met een dergelijk bestemmingsplan kon worden vooruitgelopen op het omgevingsplan zoals dat onder de Omgevingswet geldt.
6.1.
De doelstelling van het “ [omgevingsplan] ” is blijkens de toelichting hierop onder meer om een flexibele transformatie naar een duurzaam en hoogwaardig woon, werk- en leefgebied mogelijk te maken, waarbij een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit worden bereikt en in stand worden gehouden. De [wijk] moet een gebied worden voor mensen die de industriële sfeer en de ruigte van de huidige [wijk] koesteren en die de aanwezigheid van bedrijvigheid als verrijking van hun leefomgeving ervaren, niet als belemmering. Het plan benoemt volgens de toelichting de ambities en een globaal eindbeeld. Deze zijn vervolgens vertaald in planregels, waaraan nieuwe initiatieven zullen worden getoetst. Die regels zijn er om de kwaliteit van de leefomgeving te waarborgen en te verbeteren, maar ook om de rechtszekerheid van bestaande gebruikers te bewaken, aldus de toelichting.
6.2.
Op grond van artikel 3, onder a, van de planregels zijn bestaande activiteiten toegestaan en kunnen die worden voortgezet. Onder bestaande activiteiten worden begrepen: activiteiten zoals opgenomen in de “Tabel bestaande activiteiten” in bijlage 2 bij deze regels (de Tabel), waarin alle activiteiten zijn opgenomen die feitelijk aanwezig of vergund zijn ten tijde van de vaststelling van het omgevingsplan. [bedrijfsnaam 1] is in de Tabel opgenomen als bestaand bedrijf met een richtafstand voor geluid van 100 meter.
6.3.
Ingevolge artikel 4, onder a, van de planregels is het verboden zonder voorafgaande omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 7.1 aan te vangen.
Ingevolge artikel 4, onder b, van de planregels wordt een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld onder a verleend indien wordt voldaan aan de voor de aanvraag toepasselijke randvoorwaarden in artikel 7.2.
Ingevolge artikel 4, onder c, van de planregels wordt een omgevingsvergunning voor bouwen getoetst aan de voor de aanvraag toepasselijke randvoorwaarden in artikel 7.2.
6.4.
Artikel 7.1 van de planregels bepaalt – voor zover hier van belang – dat ter plaatse van de functie transformatiegebied de activiteit ‘wonen’ is toegestaan.
6.5.
Artikel 7.2.1, onder b, van de planregels bepaalt dat de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van een gebouw in de [zone] waarin een geluidgevoelige activiteit is of wordt gevestigd, of op de grens van een geluidgevoelig terrein, als gevolg van de exploitatie van alle bedrijven, die niet zijn gelegen op het gezoneerde industrieterrein [industrieterrein] , maximaal 55 dB(A) bedraagt;
6.6.
Artikel 7.2.1, onder c, van de planregels bepaalt dat de gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van wegverkeer (exclusief niet zoneringsplichtige wegen), tramverkeer en het gezoneerde industrieterrein op de gevel van een gebouw waarin een gevoelige activiteit is of wordt gevestigd, of op de grens van een geluidgevoelig terrein, maximaal 55 dB bedraagt in deelgebied [zone] , met uitzondering van de eerste 15 meter zone gelegen langs de [straatnaam 1] en de [straatnaam 4] waar de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van een gebouw waarin een gevoelige activiteit is of wordt gevestigd, of op de grens van een geluidgevoelig terrein, maximaal 69,5 dB bedraagt.
6.7.
Artikel 7.2.1, onder n, van de planregels bevat de randvoorwaarde dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven en dat deze niet onevenredig wordt geschaad, met dien verstande dat de voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte wordt gerespecteerd.
6.8.
Artikel 2 van de planregels verwijst voor de definities van een aantal begrippen die in het omgevingsplan worden gebruikt naar bijlage 1 bij de planregels. Bijlage 1 bevat, voor zover hier van belang, de volgende definities:
“Voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte”:
de milieuruimte die een bedrijf nodig heeft om de bestaande bedrijfsvoering voort te kunnen zetten. Deze milieuruimte wordt weergegeven met de richtafstanden opgenomen in de Tabel bestaande activiteiten in bijlage 2 bij de planregels in samenhang gelezen met de regels uit het Activiteitenbesluit of indien van toepassing omgevingsvergunning milieu.
“Respecteren van de voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte”:
de voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte wordt gerespecteerd indien in samenspraak met de betreffende bedrijven uit nader onderzoek volgt dat, al dan niet door het treffen van maatregelen aan de bron en/of aan de nieuw te realiseren gevoelige activiteiten in de directe omgeving, de bestaande bedrijfsvoering kan worden voortgezet. Het treffen van maatregelen aan de bron zal tot aanpassing van de richtafstanden in de Tabel bestaande activiteiten in bijlage 2 van de planregels leiden.
Standpunten van partijen
7. Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de vraag of het bouwplan voldoet aan de randvoorwaarde zoals vastgelegd in artikel 7.2.1, onder n, van de planregels. Daarnaast betwisten eisers dat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van het bouwplan voldoende in kaart is gebracht.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat voldaan wordt aan de randvoorwaarde uit artikel 7.2.1, onder n, van het bestemmingsplan. Weliswaar is het bouwplan voorzien binnen de richtafstand van 100 meter van [bedrijfsnaam 1] , maar gelet op de specifieke omstandigheden is dat in dit geval volgens het college aanvaardbaar. Dit blijkt volgens het college uit de resultaten van akoestische onderzoeken. Het college wijst verder op een aantal woningen dat op ongeveer dezelfde afstand van [bedrijfsnaam 1] ligt als het bouwplan. Volgens het college zijn deze woningen maatgevend voor de geluidruimte die [bedrijfsnaam 1] heeft. De vrees dat toekomstige bewoners van het appartementencomplex zullen klagen over geluidsoverlast is volgens het college te volgen, mede nu een aantal van hen bezwaar heeft gemaakt tegen de omgevingsvergunning voor herbouw van [bedrijfsnaam 1] nadat deze was afgebrand. Gelet op de resultaten van de akoestische onderzoeken is echter niet aannemelijk dat deze klachten tot handhaving zullen leiden, aldus het college.
7.2.
Vergunninghoudster onderschrijft het standpunt van het college. In aanvulling daarop merkt vergunninghoudster op dat de milieuruimte van [bedrijfsnaam 1] in het bestemmingsplan is vastgelegd met richtafstanden. Daarvan kan volgens vergunninghoudster worden afgeweken, als wordt toegelicht dat voldoende rekening is gehouden met de bestaande bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 1] en dat in de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Volgens vergunninghoudster is de geluidbelasting vanwege [bedrijfsnaam 1] niet precies duidelijk, omdat eisers geen medewerking willen verlenen aan een akoestisch onderzoek. Het college is daarom volgens vergunninghoudster terecht uitgegaan van de indicatieve geluidsberekeningen zoals die blijken uit een onderzoek van Witteveen + Bos en de daarop gebaseerde geluidcontouren zoals vastgelegd in een rapport van het Geluidburo. Uit deze onderzoeken blijkt volgens vergunninghoudster dat, ook door de afschermende werking van bebouwing op het terrein van [bedrijfsnaam 1] , ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 1] door de komst van de woningen niet wordt belemmerd.
7.3.
Eisers vrezen dat de bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 1] zal worden belemmerd als het bouwplan doorgang vindt. Zij stellen dat het bedrijf ‘op slot’ zal komen te zitten en dat dit in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens eisers is het aannemelijk dat [bedrijfsnaam 1] niet langer aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) zal kunnen voldoen. De akoestische onderzoeken die het college aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd zijn volgens eisers onvoldoende gedetailleerd en gaan uit van onjuiste aannames over de bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 1] . Dat leidt volgens eisers tot een onderschatting van de werkelijke geluidbelasting. Eisers bestrijden verder dat de reeds aanwezige woningen maatgevend zijn voor de geluidruimte die [bedrijfsnaam 1] heeft. Juist met het oog op deze woningen is de loods op het terrein van [bedrijfsnaam 1] op de grootst mogelijke afstand hiervan – en daarmee aan de zijde van het beoogde bouwplan – gerealiseerd. Volgens eisers kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuw te realiseren appartementen niet worden gegarandeerd.
Het oordeel van de rechtbank
8. Het bouwplan is voorzien op gronden met de bestemming “Transformatiegebied”. Niet in geschil is dat de werkzaamheden die bij [bedrijfsnaam 1] worden verricht, moeten worden beschouwd als bestaande activiteiten in de zin van artikel 3, onder a, ten eerste, van de regels van het bestemmingsplan. Vaststaat dat het bouwplan is voorzien binnen 100 meter van [bedrijfsnaam 1] en daarmee binnen de richtafstand voor geluid uit de Tabel. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit echter niet dat reeds daarom sprake is van strijd met de randvoorwaarde uit artikel 7.2.1, onder n, van de planregels. Daartoe wordt het volgende overwogen.
8.1.
De uitleg van de randvoorwaarde uit artikel 7.2.1, onder n, van de planregels is eerder onderwerp van geschil geweest in een procedure over het besluit waarmee het bestemmingsplan is vastgesteld. [2] In haar uitspraak over dit geschil heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) onder meer overwogen dat met artikel 7.2.1, onder n, van de planregels ruimte wordt gelaten voor het treffen van maatregelen waarmee nieuwe activiteiten mogelijk worden gemaakt die zonder aanpassing van de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven niet mogelijk zouden zijn. Daarbij is van belang dat die bestaande bedrijven vrijwillig bereid moeten zijn daar hun medewerking aan te verlenen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat met het toevoegen van de passage in artikel 7.2.1, onder n, van de planregels "met dien verstande dat de voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte wordt gerespecteerd" in samenhang met de begripsbepalingen "Respecteren van de voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte" en "Voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte" afdoende is geborgd dat die bedrijfsvoering van bestaande bedrijven kan worden voortgezet en deze niet eenzijdig kan worden ingeperkt.
Daarnaast heeft de Afdeling in deze uitspraak overwogen dat ook de vrees dat bestaande bedrijven gehouden zijn om mee te werken aan nader onderzoek voor de wijziging of inperking van de benodigde bedrijfsvoering niet gerechtvaardigd is. De Afdeling heeft overwogen dat de planregeling niet alleen bestaande bedrijven niet verplicht tot aanpassing van de bedrijfsvoering om nieuwe activiteiten mogelijk te maken in de nabijheid van die bedrijven, maar ook niet tot het meewerken aan of zelf uitvoeren van onderzoek naar de mogelijkheden tot aanpassing van die bedrijfsvoering. Naar het oordeel van de Afdeling bevat Bijlage 1 bij de planregels een duidelijke begripsomschrijving van het begrip “Voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte”, zodat dit niet leidt tot rechtsonzekerheid. Met dit begrip, in combinatie met de passage “met dien verstande (…) gerespecteerd” wordt ook gewaarborgd dat de richtafstanden die zijn opgenomen in de Tabel moeten worden aangehouden, tenzij het bestaande bedrijf bereid is om medewerking te verlenen aan een aanpassing van de bedrijfsvoering, waardoor milieugevoelige activiteiten binnen die richtafstanden mogelijk worden, aldus de Afdeling.
8.2.
Deze overwegingen van de Afdeling zien op de situatie dat aanpassing van de bedrijfsvoering nodig is om een nieuwe activiteit mogelijk te maken. Uit deze overwegingen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het realiseren van een geluidgevoelige functie binnen de richtafstand van een bestaand bedrijf uitsluitend mogelijk is met medewerking van dat bedrijf. Die medewerking is naar het oordeel van de rechtbank slechts vereist als de realisatie van de geluidgevoelige functie binnen de richtafstand noodzaakt tot een aanpassing van de bedrijfsvoering van het bedrijf. Artikel 7.2.1, onder n, van de planregels vereist immers slechts dat de voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte wordt gerespecteerd. Uit de begripsomschrijving van het begrip “Voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte” volgt dat deze milieuruimte wordt weergegeven met de richtafstanden opgenomen in de Tabel in samenhang gelezen met de regels uit het Activiteitenbesluit of (indien van toepassing) de omgevingsvergunning milieu. De richtafstanden uit de tabel zijn op zichzelf dus niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag wat de voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte is. Ook de vraag of ter plaatse van het bouwplan voldaan kan worden aan het Activiteitenbesluit speelt hierbij een rol. Gelet op de begripsomschrijving van “Respecteren van de voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte” is verder bepalend of de bestaande bedrijfsvoering na realisatie van het bouwplan kan worden voortgezet. Als dat uitsluitend kan door bronmaatregelen te treffen, dan zal daar medewerking van het bedrijf voor nodig zijn. Als de bestaande bedrijfsvoering kan worden voortgezet zonder dat maatregelen nodig zijn of door het treffen van maatregelen aan de nieuw te realiseren gevoelige activiteiten, dan is daar geen medewerking van het bedrijf voor nodig. Hieronder zal de rechtbank beoordelen of die situatie zich in dit geval voordoet.
8.3.
Het college heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op onderzoeken van Witteveen + Bos van 17 september 2020 en van het Geluidburo van 7 juni 2022 en 24 november 2022. Witteveen + Bos heeft onderzoek gedaan naar de richtafstand voor geluid die rond [bedrijfsnaam 1] in acht genomen zou moeten worden. Daarbij is gewerkt met twee mogelijke bedrijfssituaties. In de normale bedrijfssituatie is sprake van dagelijkse reparatie-, onderhouds- en herstelwerkzaamheden die grotendeels binnen maar incidenteel ook buiten plaatsvinden. De wintersituatie betreft het uit het water takelen en reinigen van schepen aan het begin van de winter en het weer te water laten van schepen aan het eind van de winter. In het onderzoek wordt vastgesteld dat zich op ongeveer 60 meter ten zuiden en ten westen van [bedrijfsnaam 1] reeds woonbebouwing bevindt waar voldaan moet worden aan de grenswaarden voor geluid uit het Activiteitenbesluit. Door de situering van de buitenplaats en bedrijfsgebouwen op het terrein van [bedrijfsnaam 1] , is de geluidsuitstraling in noordelijke en oostelijke richting lager dan richting de bestaande woonbebouwing. Als ter plaatse van de reeds bestaande woningen voldaan wordt aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, dan zal dit volgens Witteveen + Bos ook altijd het geval zijn bij nieuw te realiseren woningen ten noorden en oosten van [bedrijfsnaam 1] . Die conclusie wordt volgens Witteveen + Bos bevestigd door indicatieve berekeningen.
Het onderzoek van het Geluidburo bouwt voort op de twee representatieve bedrijfssituaties waarop het onderzoek van Witteveen + Bos is gebaseerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de geluidbelasting ter plaatse van het bouwplan in de normale bedrijfssituatie in de dagperiode maximaal 43 tot 46 dB(A) is. In de wintersituatie is dit maximaal 39 tot 43 dB(A). Daarmee wordt volgens het Geluidburo voldaan aan de toepasselijke grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Door de afschermende werking van bedrijfsgebouwen van [bedrijfsnaam 1] , zullen ook de piekgeluiden die op het buitenterrein worden veroorzaakt voldoen aan de toepasselijke grenswaarde van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Volgens het Geluidburo is, uitgaande van de richtwaarde die hoort bij het gebiedstype ‘gemengd gebied’, ter plaatse van het bouwplan sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
8.4.
De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd onvoldoende grond voor het oordeel dat het college zich niet op de akoestische onderzoeken heeft mogen baseren. Eisers hebben geen rapport van een deskundige overgelegd waarin de bevindingen van Witteveen + Bos en het Geluidburo ter discussie worden gesteld. Eisers hebben weliswaar gesteld dat in genoemde onderzoeken is uitgegaan van een onjuiste bedrijfssituatie en dat de geluidsproductie vanwege [bedrijfsnaam 1] wordt onderschat, maar zij hebben die stelling niet nader onderbouwd. Verder is niet in geschil dat eisers, hoewel zij daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben geweigerd medewerking te verlenen aan de akoestische onderzoeken. Onder die omstandigheden kan aan het college niet worden tegengeworpen dat het zich heeft gebaseerd op akoestische onderzoeken waarin gebruik is gemaakt van abstracties om de bedrijfssituatie op [bedrijfsnaam 1] in kaart te brengen. Dat [bedrijfsnaam 1] sinds het uitvoeren van de akoestische onderzoeken is afgebrand en weer – grotendeels – is herbouwd, leidt niet tot een ander oordeel. Gebleken is dat [bedrijfsnaam 1] zoveel mogelijk is herbouwd zoals deze aanwezig was vóór de brand en dat geen wijzigingen in de bedrijfsvoering zijn beoogd. Het college mocht tegen die achtergrond gebruik maken van de akoestische onderzoeken die zijn gebaseerd op de indicatieve representatieve bedrijfssituatie voorafgaand aan de brand.
8.5.
Uit de geluidsonderzoeken komt naar voren dat ter plaatse van het bouwplan bij de bestaande bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 1] met enige marge voldaan wordt aan de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Ook overigens is niet gebleken dat ter plaatse van het bouwplan geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met betrekking tot de geluidbelasting op de buitenruimten van het bouwplan heeft het college mogen aansluiten bij de conclusies uit de geluidsonderzoeken. Gelet op de berekende geluidbelasting en de omstandigheid dat het bouwplan is gesitueerd in het gebiedstype ‘gemengd gebied’, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geluidbelasting op de buitenruimten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de weg zal staan. Het college heeft daarom mogen aannemen dat realisatie van het bouwplan niet noodzaakt tot een aanpassing van de bestaande bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 1] . Gelet hierop, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan de algemene randvoorwaarde uit artikel 7.2.1, onder n, van de planregels. De milieuruimte die [bedrijfsnaam 1] voor de bestaande bedrijfsvoering nodig heeft, wordt immers gerespecteerd.
8.6.
Dat de geluidsonderzoeken – hoewel aan eisers die mogelijkheid is geboden – niet met medewerking van eisers tot stand zijn gekomen, leidt niet tot een ander oordeel. De voorwaarde “in samenspraak met” in de begripsomschrijving van “Respecteren van de voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte” strekt naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat in alle gevallen nader onderzoek onmogelijk is als het betrokken bedrijf medewerking daaraan weigert. Dat zou immers tot gevolg hebben dat het betrokken bedrijf de vestiging van een gevoelige functie binnen de richtafstand van het bedrijf zou kunnen blokkeren door medewerking aan een onderzoek te weigeren, ook als de vestiging van de gevoelige functie geen gevolgen heeft voor de bestaande bedrijfsvoering. Dat resultaat zou niet in overeenstemming zijn met het doel van de planregeling, die immers (uitsluitend) beoogt de voor de bestaande bedrijfsvoering benodigde milieuruimte te respecteren. De onder 8.1 weergegeven overweging van de Afdeling dat bestaande bedrijven niet verplicht zijn tot het meewerken aan of zelf uitvoeren van onderzoek ziet ook uitsluitend op onderzoek naar de mogelijkheden tot aanpassing van de bedrijfsvoering, niet op onderzoek naar mogelijkheden om een nieuwe gevoelige functie in te passen zonder aanpassing van de bedrijfsvoering.
8.7.
De rechtbank volgt eisers tot slot niet in hun standpunt dat de gecumuleerde geluidbelasting op het bouwplan onvoldoende in kaart is gebracht. Het college heeft de gecumuleerde geluidbelasting beoordeeld en geconstateerd dat deze niet voldoet aan de randvoorwaarde uit artikel 7.2.1, onder c, van de planregels. Om deze strijdigheid weg te nemen, heeft het college gebruik gemaakt van de salderingsmogelijkheid uit artikel 23, negende lid, van de planregels. Voor zover eisers hebben betoogd dat bij het bepalen van de gecumuleerde geluidbelasting ook het geluid vanwege [bedrijfsnaam 1] in aanmerking genomen had moeten worden, slaagt dit betoog niet. Artikel 7.2.1, onder c, van de planregels is beperkt tot de gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van wegverkeer, tramverkeer en het nabijgelegen gezoneerde industrieterrein. Niet in geschil is dat [bedrijfsnaam 1] niet op dit gezoneerde industrieterrein is gevestigd. Dat betekent dat het geluid dat afkomstig is van [bedrijfsnaam 1] buiten beschouwing mocht worden gelaten bij het bepalen van de gecumuleerde geluidbelasting zoals bedoeld in artikel 7.2.1, onder c, van de planregels.
Voor zover eisers een beroep hebben willen doen op de randvoorwaarde uit artikel 7.2.1, onder b, van de planregels, slaagt ook dat niet. Die randvoorwaarde is beperkt tot de geluidbelasting op de gevels van gebouwen in de zogenoemde [zone] . Uit de definitiebepalingen in bijlage I bij de regels volgt dat hiermee het gebied wordt bedoeld dat op de verbeelding is aangeduid met de aanduiding ‘overige zone – [zone] ’. Het bouwplan is niet binnen dit gebied voorzien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzitter, en mr. J. Schaaf en mr. A.J. van der Ven, leden, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.4 van de Chw en artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw.
2.Uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2649.