ECLI:NL:RBDHA:2024:20462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.21342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling opvolgende asielaanvraag en verzoek om heroverweging van een alleenstaande vrouw uit Guinee

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 november 2024, wordt het beroep van eiseres, een alleenstaande vrouw uit Guinee, tegen de afwijzing van haar opvolgende asielaanvraag en verzoek om heroverweging beoordeeld. Eiseres had eerder asiel aangevraagd, maar haar aanvragen werden afgewezen. De minister van Asiel en Migratie had haar opvolgende aanvraag en verzoek om heroverweging op 17 mei 2024 afgewezen, met een inreisverbod van twee jaar. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft dat de verklaringen van eiseres over haar huidige status als alleenstaande vrouw en de dreiging van herbesnijdenis niet geloofwaardig zijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover het gericht is tegen de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag, maar laat de afwijzing van het verzoek om heroverweging in stand. De rechtbank draagt de minister op om binnen 12 weken opnieuw te beslissen over de opvolgende asielaanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet als alleenstaande vrouw kan worden beschouwd en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de geloofwaardig geachte verklaringen over huiselijk geweld en de psychische problemen van eiseres. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21342

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

mede namens haar minderjarige kind
[naam kind]
(gemachtigde: mr. E. Derksen)
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de afwijzing van haar verzoek om heroverweging van 11 november 2022. De minister heeft deze aanvraag en dit verzoek met het bestreden besluit van 17 mei 2024 afgewezen. Bij dit besluit is (alleen) aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.21343, op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag
.De reden daarvoor is dat de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de verklaring van eiseres dat zij op dit moment een alleenstaande vrouw is en zij in die hoedanigheid zou moeten terugkeren naar Guinee, niet geloofwaardig is. Voor het overige verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan het bestreden besluit vooraf ging
3. Eiseres heeft eerder asielaanvragen ingediend. De eerste asielaanvraag van eiseres is niet in behandeling genomen. Dit staat in rechte vast. [2] Haar tweede asielaanvraag is bij besluit van 25 augustus 2021 afgewezen als ongegrond. Daarbij zijn de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht en is ook geloofwaardig geacht dat zij onder dwang van haar familie is uitgehuwelijkt aan haar neef en dat zij door hem is mishandeld en verkracht. Verder is geloofwaardig geacht dat eiseres is besneden. Niet is geloofwaardig geacht dat eiseres onder druk is gezet om besnijdster te worden en als gevolg daarvan problemen met haar familie heeft ondervonden. In de geloofwaardig geachte verklaringen is geen aanleiding gezien om eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De afwijzing van deze aanvraag staat in rechte vast. [3] Daarna heeft eiseres verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het besluit waarin deze aanvraag is afgewezen staat in rechte vast. [4]
Wat aan de opvolgende asielaanvraag en het verzoek om heroverweging ten grondslag ligt
4. Eiseres heeft op 11 november 2022 een formulier M35-O ‘tweede of volgende asielaanvraag’ ingediend en daarbij (tevens) verzocht om heroverweging van het besluit van 25 augustus 2021. Gedurende de procedure heeft eiseres dit als volgt toegelicht. Eiseres stelt de rechtmatigheid van het besluit van 25 augustus 2021 ter discussie. In dat verband voert eiseres aan dat het nader gehoor in de vorige asielprocedure om verschillende redenen niet zorgvuldig is afgenomen, zodat noodzakelijkerwijs van een zorgvuldig besluit geen sprake kan zijn. Ook is de besluitvorming in die procedure van een onvoldoende motivering voorzien. Eiseres betoogt (nu) dat zij (ook) is gevlucht uit Guinee vanwege vrees voor herbesnijdenis van de zijde van haar eerste echtgenoot omdat hij vindt dat zij niet goed is besneden en vanwege het feit dat de littekens (scarificatie) op haar rug niet zijn voltooid en moeten worden afgemaakt. In het kader van de besnijdenis is destijds niet onderkend dat eiseres behoort tot de bevolkingsgroep [naam bevolkingsgroep] . Ook wijst eiseres erop dat zij, reeds omdat geloofwaardig is geacht dat zij het slachtoffer is geworden van mishandeling en verkrachting gepleegd door haar echtgenoot in Guinee, als vluchteling (had) moet(en) worden aangemerkt waardoor zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. [5] Bovendien is eiseres een alleenstaande vrouw. Dat maakt dat zij niet zonder gevaar naar Guinee kan terugkeren. In dat verband vreest eiseres ook vanwege en voor haar kind, dat niet uit het huwelijk met haar echtgenoot in Guinee is geboren. Dat het voorgaande eerst nu wordt aangevoerd, is erin gelegen dat de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand tijdens de eerdere beroeps- en hoger beroepsprocedure ondermaats was. [6] Ter onderbouwing van haar aanvraag en verzoek heeft eiseres medische informatie overgelegd afkomstig van [gezondheidscentrum] waaruit volgt dat zij klachten ondervindt van de besnijdenis. Ook heeft eiseres foto’s ingebracht waarmee zij wil onderbouwen dat haar scarificatie niet is voltooid. Tot slot wijst eiseres erop dat zij onder medische behandeling staat voor psychische klachten die mede verband houden met de ondervonden problemen in Guinee, ter onderbouwing waarvan eiseres een brief heeft overgelegd van 25 juli 2022 van [persoon A] , Gz-psycholoog, en [persoon B] , psychiater, werkzaam bij Pro Persona in [plaats] . De minister had deze ‘herkansing’ moeten aangrijpen om het besluit van 25 augustus 2021 te heroverwegen en van een deugdelijke motivering te voorzien, aldus eiseres.
Bestreden besluit
5. De minister stelt voorop dat de verklaringen van eiseres over haar asielrelaas zoals zij die tijdens het nader gehoor in de voorgaande procedure heeft afgelegd als uitgangspunt gelden en dat hij die verklaringen mag betrekken bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag. Voorafgaand aan dat nader gehoor is op 10 augustus 2021 een medisch advies uitgebracht door MediFirst en tijdens dat gehoor is naar de uitkomst van dit advies verwezen. De minister volgt niet dat de accuraatheid van de verklaringen van eiseres is beïnvloedt doordat het gehoor niet heeft plaatsgevonden in de moedertaal van eiseres. Eiseres heeft tijdens het gehoor aangegeven dat zij de tolk goed heeft verstaan en dat het gesprek goed is verlopen. De uitspraak van 26 november 2021 vormt een bevestiging van de wisselende en tegenstijdige verklaringen die eiseres destijds heeft afgelegd.
5.1.
Voor forensisch medisch onderzoek (fmo) ziet de minister geen aanleiding. Het verband tussen de aangebrachte littekens en de besnijdenis wordt onderkend en eiseres wordt ook gevolgd in het gestelde huiselijk geweld. Wat eiseres verder aanvoert, kan niet met forensisch medisch onderzoek worden aangetoond. [7]
5.2.
De verklaringen van eiseres over haar (1) identiteit, nationaliteit en herkomst acht de minister, net als tijdens de eerdere procedure, geloofwaardig. Aan de verklaringen over (2) het dreigement van de echtgenoot van eiseres in Guinee dat zij opnieuw besneden moet worden, hecht de minister geen geloof. Daartoe stelt de minister zich op het standpunt dat het ernstig afbreuk doet aan de verklaringen van eiseres dat zij dit dreigement tijdens de vorige procedure niet naar voren heeft gebracht, terwijl dit mede de reden zou zijn geweest van haar vertrek uit Guinee. Ook is in dat wat eiseres nu naar voren heeft gebracht, bijvoorbeeld over de gebruikte tolk, geen reden gelegen om verschoonbaar te achten dat zij dat toen niet naar voren heeft gebracht of heeft kunnen brengen. Ook betrekt de minister hierbij dat eiseres wisselend heeft verklaard [8] over wanneer zij bij haar echtgenoot in Guinee is komen wonen, terwijl van haar mag worden verwacht dat zij hierover consistent verklaart. Tot slot acht de minister hierbij relevant dat eiseres summiere en wisselende verklaringen [9] heeft afgelegd over het dreigement van haar echtgenoot in Guinee en over het moment dat zij bij hem zou zijn weggegaan. Ook in dit verband ziet de minister in onder andere de gang van zaken rondom de tolk en gesteld traumatische ervaringen geen verklaring voor de geconstateerde inconsistenties tussen die verklaringen. De minister acht verder de verklaringen van eiseres over (3) het niet voltooid zijn van haar scarificatie ongeloofwaardig. Ook in dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat het afbreuk doet aan de verklaringen van eiseres dat zij hierover tijdens de vorige procedure niet heeft verklaard, maar dit pas aan de huidige aanvraag ten grondslag legt terwijl dit onderwerp tijdens die eerdere procedure meermaals aan bod is geweest. Dat de verklaringen van eiseres in dit verband niet goed zouden zijn overgekomen tijdens dat gehoor en/of onvoldoende zouden zijn onderkend, volgt de minister niet. De foto’s van de scarificatie die eiseres heeft ingebracht, leiden de minister niet tot een ander standpunt omdat deze niet de verklaringen van eiseres ondersteunen dat de littekens aangebracht moeten worden over de gehele rug tot aan de nek en de scarificatie dus (zichtbaar) niet is afgrond. Verder acht de minister in dit verband relevant dat de verklaringen van eiseres over het ontbreken van de mogelijkheid om het mes aan haar door te geven, niet aansluiten bij de verklaringen die zij hierover tijdens de vorige procedure heeft afgelegd. Tot slot betrekt de minister hierbij dat eiseres wisselend heeft verklaard over waar zij na de besnijdenis naartoe is gebracht, wat afbreuk doet aan wat zij heeft verklaard over het niet kunnen afronden van de littekens. De minister hecht verder geen geloof aan de verklaring van eiseres dat zij (4) een alleenstaande vrouw is. In dat verband stelt de minister zich op het standpunt dat de verklaringen van eiseres over het wel of niet bestaan van een relatie en/of huwelijk met [persoon C] niet inzichtelijk zijn, de geschetste situatie een zeer toevallige samenloop van omstandigheden betreft en het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen dat zij hiervan niet eerder melding heeft gemaakt. Omdat het ongeloofwaardig is dat eiseres geen huwelijk en/of relatie meer heeft met [persoon C] , wordt eiseres niet gevolgd in haar verklaring dat zij alleenstaand is.
5.2.1.
Omdat de verklaringen van eiseres over de dreiging van herbesnijdenis, over het voltooien van de littekens op haar rug en over het zijn van alleenstaande vrouw niet geloofwaardig zijn, wordt haar vrees daaromtrent niet gevolgd. Voor de aangevoerde vrees voor huiselijk geweld van de zijde van haar echtgenoot in Guinee, ook omdat zij nu een kind heeft van een andere man, geldt dat eiseres niet hoeft terug te keren naar haar echtgenoot en zij zich samen met [persoon C] buiten het bereik van haar echtgenoot in Guinee kan vestigen. Dit geldt ook voor de verklaringen over de vrees voor haar kind. Van een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM is daarom geen sprake. De aanvraag van eiseres is kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. De aanvraag van haar kind is afgewezen als ongegrond.
5.3.
Gelet op de tegenstrijdigheden tussen het huidige relaas en het relaas dat tijdens de eerdere procedure naar voren is gebracht, bestaat geen aanleiding voor heroverweging van het besluit van 25 augustus 2021, aldus de minister.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres zowel een opvolgende asielaanvraag als een verzoek om heroverweging van het besluit van 25 augustus 2021 heeft ingediend. Eiseres heeft verklaard dat wat zij heeft aangevoerd, zowel aan het verzoek om heroverweging als aan de opvolgende asielaanvraag ten grondslag ligt. Zoals hierna blijkt, brengt de rechtbank hier toch een onderscheid in aan, omdat de aard van een verzoek om heroverweging zich onderscheidt van die van een opvolgende asielaanvraag.
6.1.
Een verzoek om heroverweging vergt een andere beoordeling dan een opvolgende asielaanvraag. Bij een opvolgende aanvraag wordt beoordeeld of sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die nu tot een andere uitkomst moeten leiden dan het eerdere afwijzende besluit, terwijl bij een verzoek om heroverweging beoordeeld wordt of een onjuist besluit is genomen. Zoals ook volgt uit onder meer uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 juli 2021, kan later bekend geworden informatie waaruit volgt dat een vreemdeling al eerder voldeed aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning ertoe leiden dat de minister van een eerder besluit moet terugkomen. [10] Van belang is dat de Afdeling al in een uitspraak van 22 juni 2016 [11] heeft geoordeeld dat de rechter bij een afwijzing van een verzoek om heroverweging moet toetsen of de minister dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan. Op de zitting heeft de minister in dat verband verwezen naar het Informatiebericht 2024/42.
Verzoek om heroverweging
7. In Informatiebericht 2018/46 ‘Opvolgende aanvraag en verzoeken om herziening’, en Informatiebericht 2024/42 ‘Verzoek tot heroverweging in de opvolgende asielaanvraag’ is opgenomen dat een verzoek om heroverweging moet worden onderscheiden van een opvolgende asielaanvraag. Naast een ander beoordelingskader, moet in een besluit een dubbel dictum worden opgenomen. Bij een verzoek om heroverweging wordt beoordeeld of er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit zijn:
“- Feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen;
- Feiten of omstandigheden die vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen maar
niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd;
- Bewijsstukken van eerder aangevoerde feiten als deze niet vóór het eerder
genomen besluit konden worden overgelegd.”
Als geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden, wordt het verzoek om heroverweging afgewezen, tenzij dit evident onredelijk is. De weigering om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit is evident onredelijk als het eerdere besluit evident onjuist is en de belangen van de vreemdeling bij heroverweging van het besluit zwaarder wegen dan het algemeen belang en het belang van de IND.
7.1.
Op de zitting heeft de minister desgevraagd verklaard dat hij inhoudelijk op de opvolgende asielaanvraag heeft beslist in verband met nieuwe asielmotieven die eiseres naar voren heeft gebracht, maar dat hij in het voornemen niet is ingegaan op het verzoek om heroverweging van het eerdere asielbesluit. In het bestreden besluit heeft hij over het verzoek om heroverweging de conclusie opgenomen dat geen aanleiding bestaat om het eerdere asielbesluit te heroverwegen gelet op tegenstrijdigheden tussen de verklaringen over het asielrelaas die eiseres tijdens deze procedure heeft afgelegd afgezet tegen de verklaringen die zij daarover tijdens de voorgaande procedure heeft afgelegd. Hoewel dat volgens de minister een logische reactie was op het verzoek om heroverweging, omdat sprake is van onduidelijkheden, is dat niet de toets die hij had moeten verrichten. De rechtbank stelt vast dat de minister ten onrechte geen dubbel dictum in het bestreden besluit heeft opgenomen en ook niet heeft beoordeeld of er ten opzichte van de vorige procedure nieuw gebleken feiten en omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In zoverre is dus sprake van een gebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dat gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De minister heeft op de zitting namelijk het standpunt ingenomen dat die nieuwe feiten en omstandigheden er niet zijn en dat het eerdere asielbesluit ook niet evident onjuist is. Daarbij wijst de minister erop dat de toetsing van dat besluit door zowel de rechtbank als de Afdeling in zijn voordeel is uitgevallen. Gelet op wat eiseres heeft aangevoerd bestaat er volgens de minister dan ook geen aanleiding om het verzoek om heroverweging in te willigen.
7.2.
De rechtbank volgt dit betoog. Eiseres voert weliswaar aan dat het nader gehoor in de vorige asielprocedure niet zorgvuldig is geweest, onder meer omdat de tolk geen tolk in haar moedertaal was en ook geen registertolk Frans, maar dit was al ten tijde van de vorige asielprocedure bekend, zodat eiseres dat in het kader van die procedure (in de besluitvormingsfase dan wel beroepsfase of hoger beroepsfase) had kunnen en moeten aanvoeren. Dit zijn dus geen omstandigheden die vallen onder het begrip ‘nieuwe feiten en omstandigheden’, zoals ook beschreven in Informatiebericht 2024/42. Datzelfde geldt voor het betoog dat bij het horen en beslissen op die eerdere aanvraag onvoldoende rekening is gehouden met haar referentiekader en persoonlijke omstandigheden en voor de stelling dat de verklaringen van eiseres over (her)besnijdenis, verdere littekens en haar relatie met [persoon C] verkeerd begrepen zijn. Dit alles had zij in de eerdere procedure naar voren moeten brengen. Dat dat de toen geboden rechtsbijstand onvoldoende en ondermaats zou zijn, naar eiseres stelt, doet daar niet aan af. Het is immers niet de bedoeling van een verzoek tot heroverweging dat de vorige asielprocedure in deze procedure kan worden ‘overgedaan’. De omstandigheden dat eiseres pas later in het bezit is gesteld van een medisch advies van 10 augustus 2021 en dat zij nu een brief van de psychiater en de psycholoog van 25 juli 2022 heeft overgelegd, vormt evenmin grond voor heroverweging van het eerdere besluit omdat uit die stukken niet kan worden afgeleid dat het besluit van 25 augustus 2021 onjuist is. Daarbij is van belang dat de besnijdenis en het huiselijk geweld door de minister destijds als geloofwaardig zijn aangemerkt.
Over de verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie over vrouwen als sociale groep in de zin van de Kwalificatierichtlijn en het zijn blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk geweld, en het Verdrag van Istanbul, merkt de rechtbank op dat hieruit niet volgt dat reeds het zijn van slachtoffer van mishandeling en verkrachting leidt tot de conclusie dat sprake is van vluchtelingschap, maar dat ook de vraag moet worden beantwoord of eiseres wordt teruggezonden naar een land waar haar leven gevaar zou lopen of waar zij onderworpen zou kunnen worden aan marteling of een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. In de besluitvorming in de vorige procedure is overwogen dat eiseres niet heeft verklaard dat zij nog te vrezen heeft voor haar eerste echtgenoot terwijl zij destijds traditioneel was gehuwd en een relatie onderhield met [persoon C] , zodat zij met hem terug kon keren. De door eiseres genoemde rechtspraak is dus geen reden om dat besluit te heroverwegen.
7.3.
Dit betekent dat er ten opzichte van de vorige procedure geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich daarnaast terecht op het standpunt dat geen sprake is van een evident onjuist besluit in die eerdere procedure.
7.4.
Hoewel de minister dus niet in het dictum van het bestreden besluit heeft opgenomen dat, naast de (opvolgende) asielaanvraag, ook het verzoek om heroverweging wordt afgewezen, blijkt dat als zodanig wel uit de motivering van het bestreden besluit. De minister heeft ook alles wat eiseres heeft aangevoerd, in de bestreden besluitvorming beoordeeld en daaruit volgt terecht de conclusie die de minister op zitting heeft getrokken, namelijk dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd en dat het besluit van 25 augustus 2021 niet evident onjuist was. Daarom is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet in haar belangen is geschaad.
Opvolgende asielaanvraag
8. De rechtbank stelt vast dat de minister heeft aangenomen dat eiseres relevante nieuwe elementen en bevindingen aan haar opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd die hij vervolgens inhoudelijk heeft beoordeeld. Het gaat in dit verband om de verklaringen over de dreiging met herbesnijdenis, over het nog niet zijn voltooid van de littekens, over de beëindiging van de relatie met [persoon C] waardoor eiseres (naar gesteld) een alleenstaande vrouw is en de geboorte van haar zoon in [geboortedatum] 2023.
Dreiging met herbesnijdenis en onvoltooide scarificatie
8.1.
Eiseres voert aan dat de relevante elementen van haar asielrelaas in samenhang moeten worden bekeken en tegen de achtergrond van de al geloofwaardig geachte verklaringen over de besnijdenis en het huiselijk geweld. De vrees voor herbesnijdenis en scarificatie liggen in het verlengde daarvan. In de voorgaande procedure heeft eiseres verklaard te vrezen voor besnijdenis, terwijl de minister niet kan aangeven dat hij haar heeft gevraagd wat zij daarmee bedoelde omdat zij al was besneden. Dat zij zou hebben verklaard te vrezen voor haar familie, vindt volgens eiseres geen steun in haar verklaringen tijdens het nader gehoor. Verder betwist eiseres niet dat haar verklaringen over de samenwoning niet consistent zijn geweest, maar zijn er omstandigheden die er mogelijk toe hebben geleid dat haar verklaringen niet juist en/of onvolledig zijn opgetekend in het nader gehoor. Het ligt volgens eiseres op de weg van de minister om nader te motiveren waarom die inconsistenties niet hebben geleid tot het ongeloofwaardig achten van de besnijdenis en het huiselijk geweld, maar wel worden tegengeworpen in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van de vrees voor herbesnijdenis. Dat geldt temeer omdat deze elementen nauw verband houden met elkaar en deel uitmaken van dezelfde verhaallijn. Ook wijst eiseres er in dit verband op dat zij analfabeet is en moeite heeft met het aangeven van exacte data en tijdsperioden. In dat licht bezien heeft de minister volgens haar onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom het ontbreken van een nauwkeurige tijdsindicatie leidt tot twijfel aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
Verder betoogt eiseres dat het bestreden besluit ook op het punt van de verklaringen over de vrees voor scarificatie onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Bovendien komt de minister volgens haar in het bestreden besluit met een nieuwe tegenwerping op basis van aannames en een onjuiste lezing van haar verklaringen over de gang van zaken tijdens de besnijdenis en waar zij naartoe is gebracht. Eiseres heeft dat in de correcties en aanvullingen op het gehoor opvolgende aanvraag toegelicht. Uit haar verklaringen tijdens het nader gehoor in de eerdere procedure volgt dat de besnijdenis en scarificatie samenvielen qua gebeurtenis en tijd en onderdeel zijn van een voor eiseres bredere culturele en traumatische ervaring. Hierbij merkt eiseres op dat het verband tussen de scarificatie en de besnijdenis wordt gevolgd en dat zij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zij pas besnijdster kan worden als de scarificatie op de rug is voltooid. Uit overgelegde foto’s blijkt ook dat lijnen die op de rug zijn getekend, nog niet zijn ingekerfd, en dat aan de rest van de rug nog niet is toegekomen. Dit onderbouwt het betoog dat de scarificatie niet is afgemaakt, aldus eiseres.
8.1.1.
Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij geen geloof hecht aan de verklaringen van eiseres dat haar echtgenoot in Guinee ermee heeft gedreigd dat eiseres opnieuw moet worden besneden en dat haar scarificatie niet is voltooid. Aan dat standpunt heeft de minister niet ten onrechte ten grondslag gelegd dat de verklaringen van eiseres hierover niet te rijmen zijn met dat wat zij tijdens de vorige procedure naar voren heeft gebracht. Die verklaringen heeft de minister, zoals ook uit het voorgaande volgt, terecht als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van deze opvolgende asielaanvraag. Tijdens die vorige procedure heeft eiseres verklaard dat zij gedwongen en tegen haar wil is uitgehuwelijkt aan haar neef, dat zij is besneden en dat zij door haar familie werd gedwongen om besnijdster te worden, wat zij niet wilde en in verband waarmee zij vreest bij terugkeer naar Guinee problemen te krijgen. Eiseres heeft toen – anders dan nu – niet verklaard dat zij bij terugkeer vreest voor herbesnijdenis van de zijde van haar eerste echtgenoot en evenmin verklaard over de scarificatie die nog voltooid moet worden. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad daarover toen te verklaren en ook de vraagstelling daartoe aanleiding gaf. Ook nadien, in haar zienswijze en in (hoger) beroep had eiseres daarover kunnen verklaren. Aan de omstandigheid dat zij dat pas nu doet verbindt de minister niet ten onrechte de conclusie dat dat ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van die verklaringen. Dat geldt niet alleen voor de vrees voor scarificatie en herbesnijdenis op zich, maar ook voor de stelling dat de eerdere scarificatie en besnijdenis niet voltooid waren. Haar eerdere gehoor biedt daar geen enkel aanknopingspunt voor. Verder stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiseres ten opzichte van de vorige procedure wisselend heeft verklaard over het moment dat zij bij haar eerste echtgenoot in Guinee is komen wonen, over het moment dat zij bij hem is weggegaan en over de plek waar zij na de besnijdenis naartoe is gebracht. Dit heeft de minister voldoende deugdelijk gemotiveerd alsook waarom dit bijdraagt aan het ongeloofwaardig achten van de verklaringen van eiseres over de herbesnijdenis en het moeten worden voltooid van de scarificatie. Over de stukken die eiseres ter onderbouwing van haar opvolgende asielaanvraag heeft overgelegd, heeft de minister niet ten onrechte de conclusie getrokken dat deze niet de verklaring van eiseres ondersteunen dat de littekens over de gehele rug moeten worden aangebracht en deze dus nog niet voltooid zijn.
Noodzaak voor fmo
9. Eiseres betoogt verder dat moet worden onderzocht of er medisch steunbewijs is voor haar asielrelaas. Zij heeft littekens, waaronder brandwonden die zij toeschrijft aan de bootreis, en littekens die verband houden met besnijdenis en scarificatie. Daarnaast kunnen haar psychische klachten medisch steunbewijs leveren voor de besnijdenis, scarificatie en seksueel geweld.
9.1.
Met de minister is de rechtbank echter van oordeel dat een fmo in dit geval niet nodig is. De dingen die eiseres wil onderbouwen, zoals de besnijdenis, scarificatie en het huiselijk geweld, worden geloofd en de minister ontkent ook niet dat die tot littekens en psychische klachten kunnen leiden. In zoverre voegt een onderzoek dus niets toe. De minister werpt terecht tegen dat het onderzoek niets kan zeggen over de aspecten die wél van belang zijn voor de afwijzing van de aanvraag, zoals de noodzaak van een herbesnijdenis of verdere scarificatie, dan wel de dwang door de familie om zelf besnijdster te worden. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
Alleenstaande vrouw en buitenechtelijk kind
10. Eiseres betoogt dat zij een de facto alleenstaande vrouw is en zij bij terugkeer als zodanig moet worden beschouwd. Een huwelijk met een ander dan haar neef zal in Guinee niet worden erkend. Als alleenstaande vrouw loopt zij een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. [12] Eiseres betoogt dat zij geen bescherming kan krijgen van de autoriteiten tegen (huiselijk) geweld. De behoefte aan bescherming wordt bovendien vergroot vanwege het feit dat de zoon van eiseres niet is geboren uit het huwelijk met haar eerste echtgenoot. Eiseres vreest voor het leven van haar kind.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister dit betoog heeft afgewezen omdat hij niet gelooft dat eiseres’ relatie met [persoon C] is beëindigd en zij op dit moment dus een alleenstaande vrouw is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dit echter onvoldoende gemotiveerd. Eiseres heeft in het begeleidend schrijven bij het M35-O formulier toegelicht dat zij bij terugkeer als de facto alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt. Op [geboortedatum] 2023 is haar zoontje [naam kind] geboren. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiseres hierover het volgende verklaard:
“(…) Bent u hier in Nederland nog altijd samen met [persoon C]?
Ja.
Verblijft hij op dit moment nog in Nederland?
Ja. Hij woont in Nederland.
Waar verblijft hij?
Op dit moment wonen we wij niet samen, maar zit hij ergens bij een stichting.
(…)
U heeft inmiddels een andere partner. Kunt u samen met uw huidige partner in Guinee buiten het bereik van uw familie en uw echtgenoot gaan wonen?
Ik ben niet meer met mijn partner. Ik ben niet meer met hem. Hij bezoekt wel zijn kind, maar wij zijn niet meer samen. We hebben geen relatie meer. En ten tweede als ik terug zou keren naar Guinee als alleenstaande moeder is het echt moeilijk voor mij.
Toen ik u vanochtend vroeg of u nog samen was met [persoon C] toen zei u ja, nu geeft u aan dat jullie geen relatie meer hebben. Kunt u dat uitleggen?
Wij leven niet samen. Ik heb gezegd dat hij soms wel zijn kind komt bezoeken, maar meer niet.
U had tijdens het vorige gehoor aangegeven dat u in juni 2020 met [persoon C] was getrouwd. Bent u dat nu niet meer?
Inderdaad. In 2020 heb ik hem ontmoet. Ik weet het jaar wel zeker, maar de maand weet ik niet zeker. In 2020 heeft hij mijn tante gevraagd, maar die tante is het zusje van mijn oma die overleden is. En die oom van [persoon C] en mijn tante hebben samen het huwelijk geregeld in Guinee. Op traditionele wijze.
(…)
Maar u bent op dit moment niet meer samen met [persoon C] , hoe is dat precies gegaan?
Het ging niet meer goed tussen ons. (…)”
In de correcties en aanvullingen op dit gehoor heeft eiseres dit als volgt gecorrigeerd dan wel aangevuld:
“(…) p. 3 Bent u hier in Nederland nog altijd samen met [persoon C]?
Ik heb begrepen dat mij werd gevraagd of ik samen met [persoon C] naar Nederland ben gekomen. Op die vraag heb ik bevestigend geantwoord.
p. 4 Waar verblijf hij?
Wij zijn niet meer samen en hij verblijft elders bij een organisatie die hem opvang biedt. Ik ken de locatie niet.
(…)
p. 9 U heeft inmiddels…
Al langere tijd geleden is een einde gekomen aan mijn relatie met [persoon C] . Op een gegeven moment ben ik geplaatst op het AZC in Amsterdam en reisde ik veelvuldig voor behandeling naar [plaats] . Op een dag waren er problemen met de verbinding en moest ik omreizen. Toen kwam ik [persoon C] weer tegen en wij raakten aan de praat. Ik had nog bezittingen die hem toebehoren. Wij hebben toen met elkaar afgesproken, zodat ik hem in het bezit kon stellen van zijn bezittingen. Op die dag hebben wij gemeenschap gehad. Daarna is het contact weer verloren gegaan. Hij reageerde niet meer op mijn berichten. Toen ik erachter kwam dat ik in verwachting was, heb ik via de gemeenschap geprobeerd om met hem in contact te komen. Gedurende de hele zwangerschap was hij afwezig en stond ik er alleen voor. Hij heeft nu wel een paar keer zijn zoon bezocht, maar hij is er al die tijd niet voor mij geweest. Ik wil niet meer met hem samen zijn, nu hij mij heeft laten zitten. Ik twijfel aan zijn intenties. (…)”
10.2.
De motivering in de besluitvorming komt erop neer dat eiseres summier en vaag heeft verklaard over haar huwelijk dan wel relatie met [persoon C] , zodat zij de situatie rondom het bestaan van dit huwelijk dan wel deze relatie niet inzichtelijk heeft gemaakt. Daarom hecht de minister geen geloof aan de verklaring van eiseres dat dit huwelijk en/of deze relatie niet meer bestaat. Deze motivering is naar het oordeel van de rechtbank, ook in het licht van de verklaringen die eiseres hierover heeft afgelegd tijdens het gehoor opvolgende aanvraag en wat zij daarover in de correcties en aanvullingen op dat gehoor en in de zienswijze naar voren heeft gebracht, onvoldoende deugdelijk. Dat, zoals de minister ook concludeert, de door eiseres geschetste situatie een zeer toevallige samenloop van omstandigheden betreft, doet daar niet aan af. Die conclusie heeft de minister ook niet nader gemotiveerd. De verklaringen die eiseres tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft afgelegd komen de rechtbank niet onlogisch voor en passen ook in het beeld van de relatie en de gebeurtenissen daaromtrent zoals die in de correcties en aanvullingen op dit gehoor en in de zienswijze zijn geschetst. Bovendien geeft het gehoor opvolgende aanvraag er weinig blijk van dat is doorgevraagd op verklaringen die eiseres daar heeft afgelegd, terwijl eiseres wel wordt tegengeworpen dat zij op die punten vaag en summier heeft verklaard. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres ten tijde van haar opvolgende aanvraag verbleef in het Wereldvrouwenhuis in [plaats] en dus kennelijk niet samenwoonde met [persoon C] . Al met al heeft de minister onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom op dit punt sprake is van een ongeloofwaardig asielrelaas.
10.3.
De minister zal nader moeten motiveren waarom hij eiseres, in het licht van haar verklaringen, nog altijd als niet-alleenstaand aanmerkt, dan wel moeten motiveren waarom eiseres, mede gelet op de geloofwaardig geachte verklaringen over de mishandeling en verkrachting en op het landenbeleid zoals dat voor Guinee wordt gevoerd, als wel alleenstaande vrouw met een gesteld buitenechtelijk kind zonder risico’s terug zou kunnen keren naar Guinee.
Traumatabeleid en vergunning om humanitaire redenen
11. Eiseres heeft in haar zienswijze en in beroep nog een beroep gedaan op het traumabeleid, zoals is neergelegd in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Zij staat onder intensieve behandeling voor de door haar opgelopen trauma’s. Verder heeft zij een beroep gedaan op humanitaire gronden, nu van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden om terug te keren vanwege het door haar ondervonden huiselijk geweld, de afwezigheid van bescherming door de autoriteiten en psychische problematiek.
11.1.
Ten aanzien van het traumatabeleid heeft de minister er in het bestreden besluit echter op gewezen dat het moet gaan om daden door de autoriteiten van het land, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden. De minister heeft eiseres terecht tegengeworpen dat daarvan geen sprake is nu zij slachtoffer is van huiselijk geweld en van twee vrouwen die haar hebben besneden. Reeds hierom slaagt deze grond niet. Ten aanzien van het beroep op humanitaire gronden overweegt de rechtbank dat dit samenhangt met de vrees van eiseres bij terugkeer, waarover de minister zich opnieuw moet uitlaten.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat de minister het bestreden besluit op één onderdeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit zal daarom, voor zover het ziet op de opvolgende aanvraag, worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank sluit niet uit dat de minister eiseres opnieuw moet horen. De rechtbank draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister krijgt hiervoor 12 weken de tijd. Voor zover het besluit ziet op de weigering van het verzoek om heroverweging blijft het besluit in stand.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiseres in de beroepsprocedure. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen op de zitting. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op het afwijzen van de opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
  • draagt de minister op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op de opvolgende asielaanvraag van eiseres te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • laat het besluit voor het overige in stand;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag (zp. Dordrecht) 24 november 2020, zaaknummer NL20.18810 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp. Zwolle) 26 november 2021, zaaknummer NL21.13975 (niet gepubliceerd) en ABRvS 16 december 2021, zaaknummer 202107561/2/V3.
4.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 23 juni 2023, zaaknummer NL23.5110 (niet gepubliceerd) en ABRvS 5 februari 2024, zaaknummer 202304651/1/V2.
5.Eiseres verwijst naar HvJEU 11 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:487, K, L tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, HvJEU 16 januari 2024, ECLI:EU:C:2024:47, WS tegen Bulgarije en artikel 61 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul).
6.Eiseres wijst hiertoe op een rapport van de Commissie Intercollegiale Toetsing over haar toenmalige gemachtigde, waarover zij op zitting heeft toegelicht dat het haar niet vrij staat dit stuk in te brengen.
7.De minister verwijst naar Werkinstructie 2016/4 ‘Forensisch medisch onderzoek naar steunbewijs (FMO)’.
8.Wanneer de verklaringen tijdens het gehoor opvolgende aanvraag worden afgezet tegen de verklaringen afgelegd tijdens het nader gehoor in de vorige asielprocedure.
9.Idem.
10.ECLI:RVS:NL:2021:1430, ECLI:RVS:NL:2021:1431 en ECLI:RVS:NL:2021:1432. Zie ook de Informatieberichten 2018/46 en 2024/42.
11.ECLI:NL:RVS:2016:1759, punt 4.8.
12.Eiseres verwijst naar het Verdrag van Istanbul en HvJEU 16 januari 2024, ECLI:EU:C:2024:47, WS tegen Bulgarije.