ECLI:NL:RBDHA:2024:20460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.15489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse dienstplichtweigeraar en risico op ernstige schade bij terugkeer naar Iran

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 december 2024, wordt het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die van Iraanse nationaliteit is en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Iran vanwege zijn dienstplicht, heeft op 18 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 9 april 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt.

De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eiser, gezien zijn Arabische achtergrond en de huidige geopolitieke spanningen in het Midden-Oosten, niet aan een reëel risico op ernstige schade of vervolging blootgesteld zou kunnen worden. De rechtbank wijst op de noodzaak van nader onderzoek naar de risico's die de eiser loopt als dienstplichtweigeraar, vooral in het licht van de escalatie van het conflict tussen Israël en Iran. De rechtbank concludeert dat als blijkt dat de kans op oorlog tussen Israël en Iran reëel is, de eiser bij terugkeer naar Iran een reëel risico op ernstige schade loopt, wat het verlenen van asiel rechtvaardigt.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15489

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] , de minister,
(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 18 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 9 april 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer T. Slimane als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank wijst er in dit verband op dat het, in het kader van de ex-nunc toets, informatie die tot en met 25 oktober 2024 beschikbaar was in het oordeel heeft betrokken. Informatie van na die datum valt, als gevolg van de sluiting van het onderzoek op 25 oktober 2024, buiten het bestek van het door de rechtbank uitgevoerde onderzoek.
Het asielrelaas
4. Eiser legt - kort samengevat - aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat hij de Iraanse nationaliteit bezit maar dat hij is geboren en getogen in Koeweit. Volgens eiser kan hij geen legaal verblijf meer krijgen in Koeweit. Ook kan hij niet terugkeren naar Iran, omdat eiser vreest dat hij wordt opgepakt en dan in militaire dienst moet. Eiser is hiertegen, want hij wil geen wapens dragen en niet meevechten in oorlogen waar Iran bij betrokken is.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de militaire dienstplicht in Iran.
De minister stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. Ook vindt de minister het geloofwaardig dat er een militaire dienstplicht is in Iran.
Volgens de minister kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op ernstige schade [3] . De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft namelijk niet onmiddellijk asiel aangevraagd toen dat mogelijk was. Hij is namelijk op 1 maart 2022 Nederland ingereisd en heeft op 18 december 2022 asiel aangevraagd.
Gegronde vrees voor vervolging en reëel risico op ernstige schade
Risico op uitzending naar Syrië of Jemen en dienstplichtweigering
Wat is het betoog van eiser?
6. Eiser vreest dat hij in Syrië of Jemen zijn diensttijd zal moeten doorbrengen, omdat hij Arabisch spreekt en geen aanhanger van de regering is. Eiser is geboren en getogen in Koeweit, is nooit in Iran geweest en kent de taal, cultuur en maatschappij niet. Hij zal in Iran worden gezien als een minderheid, migrant, vluchteling of economisch achtergestelde. Hij zal daarom geen inbreng hebben ten aanzien van waar hij geplaatst zal worden. Volgens eiser zal hij waarschijnlijk bij de Revolutionaire Garde terecht komen. Eiser wijst in dit kader op het AAB [4] van 29 september 2023 over Iran [5] en het artikel van UK Home Office [6] . Eiser meent dat zijn verklaringen overeenkomen met de recente landeninformatie. Eiser is verder van mening dat hij voldoende specifiek heeft verklaard over zijn gewetensbezwaren. Eiser is principieel tegen militaire oplossingen en tegen militaire dienst. Hij wil geen oorlog voeren en hij wil geen mensen doodmaken. De kans is aanzienlijk dat eiser naar Syrië of Jemen zal worden uitgezonden, waar sprake is van oorlog.
Wat is het standpunt van de minister?
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn militaire verplichtingen een gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiser zal namelijk niet worden ingezet in gevechtsacties in een Arabisch land bij het eventueel vervullen van de militaire dienst. Iraanse militairen zijn wel actief in onder andere Syrië, maar alleen op vrijwillige basis. [7] Volgens de minister heeft eiser met zijn verklaringen verder niet aannemelijk gemaakt dat hij wordt aangemerkt als dienstplichtweigeraar of deserteur. De verklaringen van eiser zijn weinig concreet, vaag en enkel gebaseerd op vermoedens en aannames. Eiser heeft nooit een oproep ontvangen voor militaire dienst. Het feit dat eiser stelt dat hij tegen een oorlog is en een vreedzaam persoon is, is geen zwaarwegend fundamenteel bezwaar tegen de militaire dienstplicht in het algemeen. De minister wijst erop dat in vredestijd door dienstplichtigen geen gevechtshandelingen hoeven te worden uitgevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het onwaarschijnlijk is dat eiser als dienstplichtig militair ingezet zal worden bij gevechtsacties in een Arabisch land. De minister heeft daarbij kunnen betrekken dat niet alle onderdelen van de door eiser onder 6 genoemde bronnen, op eiser van toepassing zijn. Uit die bronnen blijkt dat de militairen die onder andere in Syrië actief zijn, dit vooral op vrijwillige basis doen. Weliswaar wordt omschreven hoe in Iran wonende Afghaanse vluchtelingen worden verleid om mee te vechten, doordat hen vergoedingen en/of het Iraanse staatsburgerschap wordt beloofd, maar daaruit blijkt niet dat ook eiser met dergelijke praktijken te maken zal krijgen. Eiser is immers een Iraans staatsburger en geen Afghaanse vluchteling. Dat eiser stelt dat hij door Iran wordt gezien als migrant, vluchteling of economisch achtergestelde en dat dit de reden is dat hij zal worden uitgezonden naar Syrië, vindt verder geen bevestiging in het aanwezige en overgelegde bronnenmateriaal. Voor zover wordt gewezen op het AAB, waarin staat dat een dienstplichtige die geen aanhanger is van de regering de pech kan hebben dat de dienstplichtafdeling hem toewijst aan de Revolutionaire Garde, [8] volgt ook daaruit niet dat eiser het risico loopt om ingezet te worden in gevechtshandelingen in Syrië of Jemen. Weliswaar wordt op pagina 8 van datzelfde ambtsbericht vermeld dat de
Qods-brigade, onderdeel van de Revolutionaire Garde, wel (gevechts)handelingen in Syrië, Jemen, Irak en Libanon uitvoert, maar door de minister is op zitting voldoende toegelicht dat het onwaarschijnlijk is dat een dienstplichtige in die brigade zal worden ingedeeld. Daarbij kan gewezen worden op het
Country Policy and information Note lranvan de UK Home Office van november 2022. Hierin staat opgenomen dat “
In general, a military service conscript is not likely to be required to commit an act that is contrary to the basic rules of human conduct”en
“Sources indicate that specific military training is limited and that tasks may involve activities such as office work, gardening, driving, cleaning and labouring. Educated and talented conscripts can serve at knowledge-based companies. There is no evidence to indicate conscripts are likely to be involved in acts contrary to the basic rules of human conduct whilst performing military service in Iran”. [9] Verder kan ook worden gewezen op paragraaf 7 van dat rapport, waaruit kan worden afgeleid dat uit informatie vanaf 2018 lijkt te volgen dat dienstplichtigen in het algemeen niet voor gevechtshandelingen worden ingezet. [10] Dit wordt bevestigd door het AAB van mei 2022, waaruit kan worden afgeleid dat alleen in oorlogstijd dienstplichtigen voor gevechtshandelingen worden ingezet. [11] Dat, wegens de conflicten en oorlogen in onder meer Syrië en Jemen, ook ten aanzien van Iran sprake zou zijn van een oorlogssituatie en daardoor dienstplichtigen bij militaire handelingen in die gebieden betrokken zouden raken, blijkt niet uit de geraadpleegde stukken. Uit die stukken blijkt ook niet dat de betrokkenheid van Iran bij conflicten in die gebieden zou dreigen te escaleren.
6.3
Ten aanzien van het argument dat eiser als minderheid wordt gezien en (mogelijk) gediscrimineerd zal worden, waardoor hij in een economisch lastige situatie terecht zou komen en daardoor zich gedwongen zou voelen om tegen een beloning deel te nemen aan gevechtshandelingen in Syrië of Jemen, overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld wordt dat discriminatie
an sichonvoldoende is om een schending van artikel 3 EVRM aan te nemen, daarvoor is een
minimum level of severityvereist. [12] Wel is de rechtbank van oordeel dat de minister de mate van discriminatie nader zal moeten onderzoeken en zal moeten beoordelen of eiser, als gevolg van de discriminatie die in het algemeen ten aanzien van Arabieren in Iran plaatsvindt, het risico loopt op een behandeling die de drempel van een
minimum level of severityhaalt. Dit klemt temeer nu uit openbare bronnen kan worden afgeleid dat Arabische minderheden van onder meer werk, woning en scholing, worden uitgesloten. [13] Tegen die achtergrond dient de minister tevens te onderzoeken of eiser als gevolg van die discriminatie kan worden aangemerkt als verdragsvluchteling, in het bijzonder omdat de discriminerende handelingen gericht lijken te zijn op Arabieren als etnische groep. Het beroep is in zoverre gegrond.
6.4
Verder is de rechtbank, anders dan de minister, van oordeel dat eiser door de Iraanse autoriteiten kan worden gezien als dienstplichtweigeraar. Zo wordt in overweging 2.4.12 van het
Country Policy and information Note lranvan de UK Home Office van november 2022, het individu dat militaire dienstplicht ontwijkt door het land te verlaten, als een “draft evader” beschreven. De rechtbank is verder van oordeel dat uit voornoemd rapport kan worden afgeleid dat deserteurs en dienstplichtontduikers ernstig kunnen worden achtergesteld, doordat zij hun recht op sociale uitkeringen en burgerrechten kunnen verliezen, waaronder toegang tot overheidsbanen en hoger onderwijs, en het recht om een bedrijf op te richten. [14] In randnummer 8.3.2 van dat rapport staat beschreven welke rechten allemaal kunnen worden ontnomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een nadere analyse moet worden gemaakt van het risico dat eiser loopt op de hiervoor beschreven maatregelen als gevolg van zijn dienstplichtontwijking. Als dergelijke maatregelen jegens eiser worden getroffen, is immers aannemelijk dat voor hem nog minder mogelijkheden zullen bestaan om aan het reguliere economische verkeer in Iran deel te nemen. De minister zal dan ook de impact van die maatregelen moeten analyseren en beoordelen of als gevolg daarvan eiser in dusdanige omstandigheden kan komen te verkeren dat de
minimum level of severitywordt gehaald, dan wel of hij als gevolg van die maatregelen als verdragsvluchteling kan worden aangemerkt. Daarbij benadrukt de rechtbank dat van eiser niet mag worden verlangd – zoals bij Afghaanse vluchtelingen in Iran gebeurt – zich voor gevechtseenheden van het Iraanse leger aan te melden om zo in het inkomen te voorzien, omdat een dergelijke invulling van de dienstplicht het risico op gewapende inzet van eiser vergroot. De minister zal in de beoordeling ook moeten betrekken of eiser, als gevolg van discriminatie wegens zijn Arabische achtergrond, een verhoogd risico op de toepassing van voornoemde maatregelen loopt. Het beroep is ook in zoverre gegrond.
Opgelopen spanningen als gevolg van oorlogen en militaire conflicten in de regio.
Wat is het betoog van eiser?
7. Eiser wijst op de opgelopen spanningen in het Midden-Oosten, waarbij recent nog raketaanvallen van Iran op Israël hebben plaatsgevonden. Eiser zou gedwongen kunnen worden deel te nemen aan de gevechtsacties van Iran tegen Israël. Nu vast staat dat eiser in militaire dienst moet als hij naar Iran wordt overgedragen, zullen zijn bezwaren en principes tegen de militaire dient niet gerespecteerd worden, zeker niet in het licht van de huidige ontwikkelingen.
Wat is het standpunt van de minister?
7.1.
Ook met de huidige spanningen in Israël ziet de minister geen reden om terug te komen op het besluit, omdat enkel spanningen niet voldoende zijn en het gaat om een eventuele toekomstige gebeurtenis. Op dit moment is het nog vredestijd, en dan worden volgens de minister, onder verwijzing naar het AAB Iran van mei 2022, [15] dienstplichtigen niet ingezet.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7.2.
De rechtbank merkt op dat sinds de datum van het besluit de spanningen in het Midden-Oosten zijn toegenomen. Waar op het moment dat het bestreden besluit is genomen, de oorlogsvoering van Israël zich hoofdzakelijk afspeelde in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, is de oorlogsvoering nu uitgebreid tot Libanon [16] en worden ook aanvallen uitgevoerd op het grondgebied van andere staten. [17] Uit nationale- en internationale rechtspraak blijkt bovendien dat op grote schaal het internationaal recht wordt geschonden. [18] Oproepen van de internationale gemeenschap tot staakt-het-vuren en terughoudendheid en door het Internationaal Hof van Justitie opgelegde voorlopige voorzieningen, gewezen in het kader van het onderzoek naar genocide, [19] ten aanzien waarvan door het Internationaal Hof is geoordeeld dat in ieder geval een deel van de claims plausibel zijn, [20] worden daarbij door de Israëlische regering genegeerd. [21] Bovendien is inmiddels door het Internationaal Hof van Justitie vastgesteld dat (onder meer) de Israëlische nederzettingen in Oost-Jerusalem en de Westelijke Jordaanoever, en de wijze waarop Israël met Palestijns grondgebied (Gazastrook, Westelijke Jordaanoever en Oost-Jerusalem) en de Palestijnse bevolking omgaat, een illegale bezetting vormen, [22] en zo snel mogelijk moet worden beëindigd, waaraan de Israëlische regering evenmin gehoor geeft en waarbij de bezettingen zelfs lijken te worden opgevoerd. [23]
Gelijktijdig nemen ook de spanningen tussen Iran en Israël, mede gelet op Irans betrokkenheid bij (een deel van de) landen waarmee Israël oorlog voert, steeds verder toe, met aanvallen over en weer. [24] De rechtbank is van oordeel dat de minister tegen die achtergrond niet langer zonder meer kan volhouden dat sprake is van een tijd van vrede, waarin eiser niet te vrezen heeft voor inzet in militaire handelingen. De minister zal nader moeten beoordelen wat de risico's zijn voor een verdere escalatie of een oorlog. Daarbij zal de minister ook de huidige opstelling van de Israëlische regering moeten betrekken, die tot nu toe gericht lijkt te zijn op (zeer) excessief geweld zonder enig ontzag voor het internationaal recht, zodat van de betrouwbaarheid van de (huidige) Israëlische regering ten aanzien van eventuele toezeggingen die worden gegeven niet zonder meer mag worden uitgegaan. Zo nodig zal de minister zich via de voor hem beschikbare bronnen moeten laten informeren over de actuele stand van zaken die voor de buitenwereld (nog) niet beschikbaar zijn, of geheim zijn, maar die desondanks relevant kunnen zijn voor de inschatting van de risico’s op verdere escalatie van het conflict c.q. de oorlogsvoering tussen Israël en Iran. De recente geschiedenis leert dat uit dergelijke informatie soms risico’s kunnen worden afgeleid die voor de buitenwereld (nog) niet bekend waren. [25]
Vervolgens zal de minister, tegen de achtergrond van die risicoschatting, moeten beoordelen hoe groot het risico is dat eiser – mede als gevolg van zijn dienstplicht – in een escalatie of oorlog tussen Israël en Iran betrokken zal raken.
7.2.1.
De minister heeft zich aldus niet zonder meer op het standpunt kunnen stellen dat van eiser verwacht kan worden dat hij zich vestigt in Iran. Het had op de weg van de minister gelegen om nader te motiveren waarom van eiser, tegen de achtergrond van de huidige escalatie en oorlog in het Midden-Oosten, kan worden verwacht dat hij zich vestigt in Iran. Nu de minister dit niet heeft gedaan, is ook in zoverre sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank overweegt daarbij dat als uit het nader onderzoek blijkt dat de kans op oorlog tussen Israël en Iran reëel is, moet worden aangenomen dat eiser bij terugkeer naar Iran een reëel risico op ernstige schade loopt, in het bijzonder omdat hij dan deel zou moeten uitmaken van het leger van een van de in conflict tredende partijen. Het verlenen van de asielstatus ligt in dat geval in de rede. Dat er volgens de minister geen sprake zou zijn van fundamentele gewetensbezwaren, wat daar ook van zij, is daarbij niet relevant, nu van een betrokkene nooit mag worden verlangd zijn eigen leven in het kader van een dienstplicht op het spel te zetten. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep zal gegrond worden verklaard omdat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd [26] De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8.1.
De rechtbank bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij deze uitspraak in acht neemt. [27]
8.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 april 2024;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij deze uitspraak in acht wordt genomen;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.I. Legendal-Moesker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Geregistreerd onder zaaknummer NL24.1549.
3.Zie artikel 3 van het EVRM.
4.Algemeen Ambtsbericht.
5.Ministerie van Buitenlandse zaken, AAB Iran, september 2023, pagina 8 en 42.
6.UK Home Office, Country Policy and information Note lran, november 2022, paragraaf 7.
7.AAB Iran, maart 2019, pagina 59 en AAB Iran, mei 2017, pagina’s 46, 60 en 61.
8.AAB Iran 2023 september 2023, p. 43.
9.UK Home Office, Country Policy and information Note lran, november 2022, randnummer 2.4.5 en 2.4.6.
10.i.h.b. randnummer 7.1.3 t/m 7.1.6.
11.AAB Iran, mei 2022, p. 36.
12.Bijvoorbeeld: EHRM 20 oktober 2016, zaaknr 7334/13 (Muršić v. Croatia), r.o. 96 t/m 101.
13.Vgl.
14.UK Home Office, Country Policy and information Note lran, november 2022, randnummer 8.3.1.
15.AAB Iran, mei 2022, p. 36.
16.Zie bijvoorbeeld:
17.Zoals raketaanvallen op Beiroet (
18.Bijvoorbeeld Gerechtshof Den Haag 12 februari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:191. Verder kan bijvoorbeeld worden gewezen op: Internationaal Hof van Justitie 19 juli 2024,
19.Zie de beschikkingen van het Internationaal Hof van Justitie, raadpleegbaar via:
20.Bijvoorbeeld: Internationaal Hof van Justitie 26 januari 2024,
21.Zie in dit verband bijvoorbeeld: Internationaal Hof van Justitie 28 maart 2024,
22.Internationaal Hof van Justitie 19 juli 2024,
23.Bijvoorbeeld:
24.Zie in dit verband onder meer:
25.Bijvoorbeeld:
26.Zie artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
27.Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.