In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024, met zaaknummers SGR 23/5519 en SGR 23/5520, is de rechtbank geconfronteerd met een beroep van eiseres tegen de toekenning van een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dwangbevelen die waren opgelegd ter zake van aanslagen lokale heffingen. De rechtbank had eerder de bezwaren tegen de kosten gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend, waarbij een wegingsfactor van 0,25 was toegepast. Eiseres was het niet eens met deze wegingsfactor en stelde dat een hogere factor gerechtvaardigd was.
Tijdens de zitting op 25 oktober 2024, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd de zaak besproken. De rechtbank oordeelde dat de toegepaste wegingsfactor van 0,25 terecht was, gezien de eenvoud van de zaak en de geringe inspanning die van de gemachtigde werd vereist. De rechtbank merkte op dat de argumenten van eiseres onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen bewijs was geleverd voor haar stelling dat de dwangbevelen onderdeel uitmaakten van een verdienmodel van de gemeente.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en gaf geen aanleiding voor een hogere proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.