ECLI:NL:RBDHA:2024:20424
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die in het bezit was van legitieme identiteitsdocumenten en op doorreis was naar Nicaragua, stelde dat de maatregel onterecht was opgelegd en dat er alternatieven beschikbaar waren die minder ingrijpend waren. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de psychische druk die hij ervaart en de communicatieproblemen met de tolk, zorgvuldig overwogen.
De rechtbank oordeelde dat de verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat de psychische druk die de eiser ervaart niet voldoende was om de maatregel onrechtmatig te verklaren. Ook de argumenten over de identiteitsdocumenten en de tolk werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank wees erop dat de eiser niet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland voldeed en dat de communicatie met de tolk effectief was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. J. R. Froma, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.