ECLI:NL:RBDHA:2024:20422
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van eiser, die een asielaanvraag had ingediend. Eiser, met een V-nummer, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 10 november 2024 een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding, aangezien de bewaring op 24 november 2024 was opgeheven. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigden van eiser en verweerder hun standpunten hebben ingediend.
De rechtbank overwoog dat indien de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond kan worden verklaard. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de maatregel onrechtmatig maakten. Eiser had aangevoerd dat hij langer dan 24 uur in de lounge had verbleven zonder wettelijke grondslag, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aan verweerder kon worden tegengeworpen, aangezien eiser zich op 9 november 2024 had gemeld en de maatregel voor één nacht acceptabel was.
De rechtbank stelde vast dat de Minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen redenen waren om te concluderen dat de maatregel onrechtmatig was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter C.I.H. Kerstens-Fockens, in aanwezigheid van griffier J.R. Froma, en werd openbaar gemaakt op 20 december 2024.