ECLI:NL:RBDHA:2024:20420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.45233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van asielaanvraag en de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser, met V-nummer [v-nummer], heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 10 november 2024 een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat hij te lang in de lounge heeft verbleven voordat hij naar het detentiecentrum werd overgebracht. De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen in overweging genomen.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd, omdat eiser zich op 9 november 2024 heeft gemeld bij de doorlaatpost en de maatregel niet in strijd is met de Vreemdelingenwet. De rechtbank stelt vast dat eiser niet door enig handelen van de verweerder in de lounge verbleef en dat de maatregel in het kader van het grensbewakingsbelang is opgelegd. De rechtbank wijst erop dat de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat asielaanvragen aan de buitengrens in beginsel mogen worden beoordeeld in de grensprocedure, en dat verweerder voldoende tijd heeft om een beslissing te nemen op het asielverzoek van eiser.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45233

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 26 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 27 november 2024 op gereageerd. De rechtbank heeft op 29 november 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Eiser voert aan dat hij te lang in de lounge heeft gezeten. Uit het aanvullende proces-verbaal van bevindingen blijkt namelijk dat hij op 7 november 2024 is ingereisd en pas op 10 november 2024 is overgebracht naar het detentiecentrum. Verder is eiser volledig gedocumenteerd en is er geen twijfel over zijn identiteit en nationaliteit. Daarnaast zal het verweerder zeer waarschijnlijk niet lukken om eisers asielaanvraag binnen de daartoe gestelde termijn in de grensprocedure af te handelen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Uit het proces-verbaal van bevindingen bij aanvraag asiel blijkt dat eiser zich op 9 november 2024 om 14:00 uur heeft gemeld bij de doorlaatpost Aankomst Schengen. Eiser heeft daar de aanwijzing gekregen zich op 10 november om 07.00 uur te melden bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) om zijn asielaanvraag in te dienen. Nu ingevolge de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [1] het verblijf in de lounge voor de duur van één nacht acceptabel is, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de loungemaatregel onrechtmatig is opgelegd. Dat eiser tussen 7 november en 9 november 2024 in de lounge verbleef, kan niet aan verweerder worden tegengeworpen omdat eiser niet door enig handelen van verweerder daar verbleef.
6. Verder volgt uit de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 3 juni 2016 [2] dat in beginsel alle aan de buitengrens gedane asielaanvragen mogen worden beoordeeld in de grensprocedure. De Procedurerichtlijn verzet zich daar niet tegen. Verder blijkt uit deze uitspraken dat verweerder een redelijke termijn moet worden gegund om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van de vreemdeling en naar de vraag of dit verzoek zich leent voor afdoening in de grensprocedure. Daarbij wordt de beslissing hierover in beginsel genomen na het nader gehoor, omdat dan alle relevante feiten bekend zijn. Daarnaast kan verweerder bijvoorbeeld onderzoek verrichten naar door de vreemdeling aangeleverde documenten, of er sprake is van een mogelijke Dublinclaim of naar andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de inwilligbaarheid van de asielaanvraag. Daarbij volgt de rechtbank verweerder in zijn stelling dat eiser niet volledig gedocumenteerd is. Verweerder wijst terecht op bladzijden 3 en 5 van het aanmeldgehoor [3] waar eiser aangeeft dat hij heeft gereisd met een paspoort dat niet van hem is. Bovendien heeft eiser dit paspoort kwijtgemaakt en is hij thans niet in het bezit van documenten.
6.1.
Artikel 43, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat een beslissing in het kader van een grensprocedure binnen een redelijke termijn moet worden genomen. Indien niet binnen vier weken een beslissing wordt genomen op het verzoek, wordt aan de verzoeker toegang verleend. De rechtbank stelt vast dat eiser op 9 november 2024 asiel heeft aangevraagd en in kennis is gesteld van het uitstel van het besluit tot weigering van toegang tot Nederland. Op 20 november 2024 heeft het nader gehoor plaatsgevonden en op 24 november 2024 heeft verweerder een voornemen uitgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder nog voldoende tijd om binnen de in artikel 43, tweede lid, van de Procedurerichtlijn genoemde termijn een beslissing te nemen.
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4201.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2016:1451 en ECLI:NL:RVS:2016:1452.
3.Gehoor van 13 november 2024.